ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Prorata belasting van de bezoldigingen van een zaakvoerder van een Luxemburgs bedrijf

Er werd een zaak aanhangig gemaakt voor het Hof van Beroep van Luik die de administratie tegenover een Belgische inwoner stelde die werkt als zaakvoerder van een Luxemburgse BVBA.

De belastingplichtige wordt in Luxemburg belast op de bezoldigingen die hij van het bedrijf ontvangt voor zijn arbeid in loondienst. De Belgische staat is echter van mening dat zijn volledige inkomen belastbaar is in België en weigert de vrijstelling van de bezoldigingen die door het bedrijf worden uitgekeerd.

Een van de vragen die aan het Hof werden voorgelegd, betreft de bepaling van de belastingbevoegdheid die in elke staat wordt erkend. Om dit te doen, heeft het Hof artikel 15 toegepast van het Verdrag ter voorkoming van de dubbele belasting dat tussen België en Luxemburg werd afgesloten ; dit is een gelegenheid om de regels die in de materie gelden, nog eens te herhalen.

In principe zijn de Belgische inwoners volgens artikel 5 van het WIB in België belastbaar op al hun wereldinkomsten.

De dubbele belastingverdragen (DBV) die door België werden afgesloten, hebben als doel de dubbele belastingen die door de tegengestelde toepassing van de fiscale wetgeving van de betrokken staten, de verblijfsstaat en de staat van waar de inkomsten komen, zouden kunnen ontstaan, te beperken.

De DBV kennen de belastingbevoegdheid op algemene wijze toe aan de verblijfsstaat. Maar, wanneer de bronstaat voldoende verbanden kan rechtvaardigen, kent het DBV op beperkte of onbeperkte wijze, de bevoegdheid om de inkomsten die op hun grondgebied werden verdiend, toe aan de bronstaat.

Wanneer de bronstaat het recht op belasten wordt toegekend, legt het DBV aan de verblijfsstaat op om de dubbele belasting die er uit ontstaat, recht te trekken. In België wordt de dubbele belasting, onder voorbehoud van progressiviteit, gecorrigeerd door een vrijstelling van de inkomsten die belast worden in een andere staat.

De allocatieve regels van de belastingbevoegdheid met betrekking tot arbeidsinkomsten zijn opgenomen in artikel 15 van het Belgisch-Luxemburgse DBV. Dit artikel voorziet de principsbevoegdheid van de verblijfsstaat behalve als de verloonde activiteit wordt uitgeoefend in de andere contracterende staat.

In het arrest van 15 januari 2014 dat het voorwerp was van dit commentaar, begint het Hof met te herhalen dat artikel 15 van toepassing is op bezoldigingen van bedrijfsleiders die een activiteit van dagelijks leidinggevend bestuur of van technische, commerciële of financiële aard uitoefenen. In dat geval moet de situatie van de belastingplichtige dus conform dit artikel worden beoordeeld.

Vervolgens citeert het Hof paragraaf 8 van het Slotprotocol van het voorgenoemde Verdrag dat zegt dat « in de zin van artikel 15, §§ 1 en 2, wordt verondersteld dat een verloonde arbeid in de andere contracterende staat wordt uitgeoefend wanneer de activiteit voor dewelke de lonen, salarissen en andere bezoldigingen worden betaald, effectief wordt uitgeoefend in deze andere staat, het is te zeggen wanneer de loontrekkende fysiek aanwezig is in die andere staat om er deze activiteit uit te oefenen ».

De belasting van de bezoldiging van de loontrekkende in Luxemburg vereist dus zijn fysieke aanwezigheid op datzelfde grondgebied.

In dit geval is het Hof van mening dat als de belastingplichtige effectief de kern van zijn werk in de kantoren van het bedrijf in Luxemburg uitoefent, een deel van zijn activiteit bestaande uit huisbezoeken bij klanten wordt uitgevoerd in België, dat de Belgische staat dus het recht heeft om het gedeelte van inkomsten die op haar grondgebied wordt gegenereerd te belasten en de bijdragen in proportie met de fysiek in Luxemburg uitgeoefende activiteit moet verminderen.

Auteur : Pauline Maufort

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator