ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Fiscale regularisaties en gelijkheidsprincipe

De procedure van fiscale regularisatie, die ook een procedure is die aan de belastingplichtigen voorstelt om zichzelf aan te geven bij de fiscale administratie, kan aanleiding geven tot ongelijke situaties, zoals deze die onlangs in het kader van een vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg van Brugge werd opgeworpen ( onuitgegeven vonnis van 31 oktober 2012).

Twee kinderen, broer en zus, erven een buitenlands vermogen dat niet werd aangegeven door hun vader. De zus dient een fiscale regularisatieaanvraag in.

De broer gaat niet over tot een fiscale regularisatie, maar tot een bijkomende aangifte aan de successierechten in dewelke hij, net zoals zijn zus, toegeeft het geërfde vermogen niet te hebben aangegeven op het ogenblik van het overlijden van hun vader.

Ten gevolge van deze spontane aangifte die niet via de officiële regularisatieprocedure werd ingediend, wordt van de zoon een som van 370.000€ geëist, waarvan een kwart voor fiscale schulden, een kwart voor boetes en het saldo (zijnde de helft van de totale schuld) dat laattijdigheidsinteresten vertegenwoordigt. Bijna vier keer meer dan zijn zus…

De zoon vraagt een voluntair gedeeltelijk uitstel van interesten, op basis van twee elementen: aan de ene kant heeft hij spontaan het erfelijk vermogen aangegeven en aan de andere kant heeft zijn zus minder moeten betalen dan hij voor boetes en laattijdigheidsinteresten (de regularisatieprocedure voorzag een beperkte vermeerdering tot 10% van de successiebelasting op de niet-aangegeven vermogens).

We moeten noteren dat de broer op hetzelfde ogenblik als zijn zus een regularisatiedossier had ingediend, maar dat dit dossier vroegtijdig werd afgesloten op vraag van de DVB, aangezien de situatie van de broer op dat moment het voorwerp was van een gerechtelijk onderzoek voor fiscale fraude – ook al was dit voor een andere reden dan het buitenlands vermogen afkomstig uit de erfenis. Dit is een eigenaardige verantwoording vanwege de DVB gezien alleen de “specifieke” onderzoeksdaden het inleiden van de regularisatieprocedure voorkwamen.

Volgens de rechtbank is er geen schending van het gelijkheidsprincipe tussen de belastingplichtigen, want dit principe impliceert dat gelijkaardige gevallen op verschillende manier behandeld worden, terwijl dat de situatie waarin de broer zich bevond, niet vergelijkbaar was met deze van zijn zus: de zus had een regularisatieattest bekomen, de broer zag af van deze aanvraag (en dit, het moet gezegd, terwijl er niets was dat hem wettelijk verplichtte, aangezien het fiscale strafonderzoek dat tegen hem werd gevoerd, niets te maken had met het erfenisdossier).

Het is zeker dat de belastingplichtige zichzelf in een andere situatie heeft geplaatst dan deze van zijn zus door « vrijwillig » van zijn aanvraag af te zien.

Niettemin werd de uitnodiging die hem door de Dienst Vervroegde Beslissingen, dat bevoegd is inzake regularisatieprocedures werd gestuurd, om « vrijwillig » van zijn aanvraag af te zien, niet ter discussie gesteld in het kader van dat vonnis, terwijl het waarschijnlijk beter was geweest om het toch te doen.

Toch hebben de erfgenamen in beide gevallen tegenover de fiscus vrijwillig afstand gedaan van hun eigen situatie.

In beide gevallen werd de administratie door de belastingplichtigen zelf in het bezit gesteld van documenten tot dewelke ze anders nooit toegang zou hebben gehad, aangezien de erfenis dateert van 2003.

Indien deze buitensporige procedure van het gemene recht niet had bestaan, welke de fiscale regularisatie is, dan hadden de twee belastingplichtigen belastingen, de boetes en de laattijdigheidsinteresten betaald, en hadden ze allebei een uitstel van deze laattijdigheidsinteresten kunnen vragen zoals het gebruikelijk was voor dat de wet op de fiscale regularisatie bestond ( en het bekomen, op basis van het vrijwillige karakter van hun zelfaangifte).

Nog meer dan het gedrag van de belastingplichtige die “vrijwillig” zijn regularisatieaanvraag intrekt, is het de wet op de regularisatie die zelf de ongelijkheid tussen de twee erfgenamen creëert en die hen, ook al bevinden ze zich in situaties van identieke feiten, in rechtssituaties zet die duidelijk ongelijk zijn, de ene gehouden tot het betalen van drie keer meer belastingen dan de andere, ten voordele van de staat.

Dit vonnis is een uitstekend voorbeeld van het feit dat, ook al wilt de belastingplichtige een fiscale regularisatie indienen, hij zich gevangen kan zien in het net van diezelfde procedure, bovendien omwille van discutabele redenen – wat een onmogelijkheid om terug te keren in het verleden met zich meebrengt, en dus, om op zijn bekentenis terug te komen -, terwijl het voordeel van de procedure hem uiteindelijk werd geweigerd.

In strafzaken kan een verdachte steeds terugkomen op een bekentenis die hij gedaan heeft in het kader van een procedure. Maar op vandaag wordt niet meer betwist dat fiscale boetes zoals boetes in zaken van successierechten, analoog zijn met strafrechtelijke boetes en zo moeten behandeld worden, inzake proportionaliteitscontrole, met betrekking tot de inbreuk, en inzake de verzachtende omstandigheden of schorsing.

Waarom zou dat recht dan moeten ontzegd worden aan de belastingplichtige die, zonder hier wettelijk toe gehouden te zijn, zijn fout toegeeft aan de fiscus?

Auteur : Severine Segier

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator