ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Het recht op aftrek van de BTW kan geweigerd worden wanneer de factuur onvolledig is.

Het Europees Hof van Justitie heeft op 8 mei 2013 een arrest geveld met betrekking tot 2 prejudiciële vragen die door het Hof van Beroep van Bergen inzake BTW werden gesteld.

In de zaak te gronde stond de groep Martens, die uit verschillende actieve bedrijven uit verschillende industriële sectoren bestaat, tegenover de Belgische staat nadat deze laatste geweigerd had om het recht op aftrek van de BTW toe te kennen dat door bepaalde bedrijven uit de groep gevraagd werd voor diensten die werden geleverd door andere bedrijven van de groep.

De fiscale administratie was van oordeel dat een hele reeks intra-groep facturen onvolledig waren, omdat ze over het algemeen een globaal bedrag weergaven, zonder indicatie van de eenheidsprijs van de diensten, noch van het aantal gepresteerde uren, wat volgens de fiscale administratie ervoor zorgde dat er geen controle mogelijk was van de correcte inning van de BTW. Daarom dat de administratie de doorgevoerde aftrekken door de bedrijven van de groep die de diensten ontvangen hadden, had geweigerd.

Vervolgens werden er door de bedrijven verbeteringen aangebracht aan de facturen, maar de fiscale administratie, die hen alle bewijskracht had ontzegd, heeft geen rekening gehouden met deze wijzigingen.

De zaak werd daarom ingeleid voor de rechtbank van eerste aanleg van Bergen die de fiscale administratie gelijk gaf en bijgevolg de aanvragen tot terugbetaling van de bedrijven die de diensten ontvangen hadden, verwierp.

Deze bedrijven zijn daarna tegen dit vonnis in beroep gegaan en het Hof van Beroep van Bergen heeft beslist om zijn uitspraak uit te stellen om twee prejudiciële vragen te kunnen stellen aan het Europees Hof van Justitie.

De eerste vraag bestond erin om het Hof te vragen of de zesde richtlijn indruist tegen een nationale reglementering die het recht op aftrek van de BTW weigert aan Btw-plichtigen die diensten ontvangen en die onvolledige facturen hebben, wanneer deze facturen “daarna aangevuld worden door het voorleggen van informatie die erop gericht zijn het bestaan, de aard en het bedrag van de gefactureerde diensten te bewijzen”.

Het Hof stelt vast dat het Europees recht aan de Btw-plichtige toelaat om de eerder betaalde BTW af te trekken voor zover hij over een factuur beschikt die conform de zesde richtlijn werd opgesteld. Deze richtlijn verplicht dat de factuur bepaalde vermeldingen bevat en laat aan de lidstaten toe om bijkomende vermeldingen te voorzien die zij nodig achten om de correcte inning van de BTW, alsook haar controle door de fiscale administratie te verzekeren.

In dit geval heeft België gebruik gemaakt van deze faculteit aangezien het Belgische recht bijkomende vermeldingen oplegt die in artikel 5 van Koninklijk Besluit n°1 van 29 december 1992 met betrekking tot maatregelen om de betaling van de belasting op de toegevoegde waarde te verzekeren, opgesomd zijn. Het Hof duidt aan dat het aan het gerecht is waarnaar de zaak verwezen is om na te kijken of deze bijkomende vermeldingen weldegelijk bedoeld zijn om de correcte inning van de belasting te verzekeren en om fraude te voorkomen, wat, in voorkomend geval, duidelijk het geval blijkt te zijn volgens de gegevens die door het Hof van Beroep van Bergen werden aangevoerd.

Het Hof werpt verder op dat het niet verboden is om foute facturen te verbeteren. Daarom, als alle materiële voorwaarden die nodig zijn om de vooraf betaalde BTW af te trekken aanwezig zijn en dat de Btw-plichtige een factuur verbetert heeft vooraleer dat de bevoegde autoriteit een beslissing heeft genomen, zou het recht op aftrek hem in principe niet mogen geweigerd worden op grond van het feit dat de oorspronkelijke factuur een fout bevatte.

Dit is echter, volgens het Hof, niet meer het geval wanneer de verbeterde facturen aan de administratie worden voorgelegd nadat deze haar beslissing tot weigering heeft genomen. In dat geval beslist het Hof dat de zesde richtlijn niet ingaat tegen het feit dat het recht op aftrek van de BTW wordt geweigerd.

Wat de tweede vraag betreft die door het Hof van Beroep van Bergen werd gesteld, daar gaat het erom te weten of het principe van fiscale neutraliteit de fiscale administratie tegenhield de terugbetaling van de BTW die door de dienstverleners werden toegestaan, te weigeren, terwijl het recht op aftrek van de BTW die op die diensten werd geheven, werd geweigerd aan de ontvangers van de diensten omwille van de aanwezige onregelmatigheden in de facturen.

Het is inderdaad zo dat in dit geval de administratie het recht op de aftrek voor het bedrijf dat de diensten ontvangen had, weigerde en ook weigerde om de door de dienstverlener betaalde BTW terug te betalen, terwijl deze laatste dacht dat als de facturen te onvolledig waren om recht te geven op aftrek, zij dit ook moesten zijn om het storten van de BTW toe te laten.

Met andere woorden, de opeisbaarheid van de BTW in hoofde van de dienstverlener, is deze vatbaar om onderworpen te zijn aan de effectieve uitoefening van de aftrek van de BTW in hoofde van de ontvanger van deze diensten?

Het Hof heeft een negatief antwoord gegeven op deze vraag. Op basis van de zesde richtlijn vindt het belastbaar feit plaats op het ogenblik dat de levering van het goed of de prestatie van de dienst gebeurd is. Het principe van fiscale neutraliteit zou volgens het Hof “enkel ingeroepen kunnen worden om de terugbetaling van een BTW te rechtvaardigen in een situatie zoals deze in de hoofdzaak”.

Deze interpretatie van het Hof van Justitie laat dus aan de fiscale administratie toe om aan de ene kant aan de ontvanger van diensten het recht op de aftrek van de BTW te weigeren op grond van het feit dat de voorgelegde facturen onvolledig zijn, ook al werden bijkomende informatie toegevoegd na de beslissing van de administratie om te weigeren, en aan de andere kant te weigeren de door de dienstverlener geïnde BTW terug te betalen.

Hier komt onder meer uit voort dat het primordiaal is voor de ontvangers van diensten die onderworpen zijn aan de BTW en wensen gebruik te maken van het recht op aftrek, om onmiddellijk de facturen die ze ontvangen te controleren en, indien nodig, de nodige verbeteringen aan te brengen, teneinde te voorkomen dat ze tegen een beslissing tot weigering van hun recht op aftrek vanwege de fiscale administratie aanlopen vooraleer ze de aanwezige informatie op de desbetreffende facturen konden aanvullen.

Thema : BTW

Auteur : Lida Achtari

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator