ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Georganiseerde reizen buiten de Europese Unie en de BTW

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 13 maart 2014 een arrest geveld waarmee zij gevolg geeft aan een prejudiciële vraag die door de rechtbank van eerste aanleg van Brugge werd ingediend in het kader van rechtszaken waarin een touroperator en een btw-eenheid tegenover de Belgische fiscale administratie stonden.

De eisers organiseren zowel binnen als buiten de Europese Unie toeristische reizen en doen hiervoor beroep op de diensten van derden (hoteliers, vliegmaatschappijen, …).

De touroperator en de leden van de btw-eenheid wensten de terugbetaling te verkrijgen van de btw die van hen werd geëist op reizen die georganiseerd werden buiten de Europese Unie. Deze terugbetalingsaanvraag werd hen geweigerd door de fiscale administratie waarna elk van hen een verzoekschrift heeft neergelegd op de rechtbank van eerste aanleg van Brugge die de beide zaken samen gegooid heeft.

Tot 1 december 1977 werd de dienstverlening van reizenbureaus met betrekking tot reizen die buiten de Europese Unie werden uitgevoerd, vrijgesteld. Het is pas vanaf die datum, ten gevolge van een wet van 29 november 1977 die het btw-wetboek wijzigde, dat deze prestaties aan btw werden onderworpen.

Deze laatste wet werd aangenomen na de notificatie op 23 mei 1977 van de zesde richtlijn van de Belgische staat. Deze richtlijn moest voor 1 januari 1978 omgezet worden.

Deze zesde richtlijn voorzag in haar artikel 26, paragraaf 3, dat “ indien de verrichtingen voor dewelke het reisbureau een beroep kan doen op andere belastingplichtigen, door deze laatste werden uitgevoerd buiten de Gemeenschap, de dienstverlening van het bureau wordt gelijkgesteld met een vrijgestelde intermediaire activiteit”.

Niettemin bevatte deze richtlijn ook een standstill-clausule die uiteindelijk de lidstaten, waarvan de nationale wetgeving de belasting van deze prestaties voor 1 januari 1978 voorzag, toeliet deze prestaties verder aan btw te onderwerpen gedurende een overgangsperiode die eerst op vijf jaar werd vastgelegd te rekenen vanaf 1 januari 1978. Deze overgangsperiode duurt ondertussen al langer dan deze limiet van vijf jaar, dit door het uitblijven van de tussenkomst van de Raad van de Europese Unie.

De Belgische wetgever heeft dus tijdens de periode van omzetting van de zesde richtlijn het btw-wetboek gewijzigd door de prestaties die tot dan toe vrijgesteld waren, te belasten en dit door de standstill-clausule toe te passen.

De rechtbank van eerste aanleg van Brugge heeft zich de vraag gesteld of een lidstaat haar wetgeving tijdens de periode van omzetting mocht wijzigen om de belasting te voorzien van verrichtingen van reisbureaus met betrekking tot reizen die uitgevoerd werden buiten de Unie, terwijl deze voordien vrijgesteld waren.

Het Hof herinnert er aan dat, conform de vaste rechtspraak, de lidstaten zich tijdens de periode van omzetting van een richtlijn moeten onthouden van het nemen van beslissingen die van die aard zijn dat ze de realisatie van het resultaat dat door deze richtlijn voorgeschreven is, in gevaar brengen.

Volgens het Hof moet men zich bijgevolg afvragen of de maatregel die door de lidstaat genomen werd van die aard is dat ze de realisatie van het resultaat dat door de zesde richtlijn voorgeschreven is, serieus in gevaar brengt. In dit geval is het Hof van oordeel dat het antwoord op deze vraag negatief is in die mate dat de zesde richtlijn expliciet het startpunt voor het eventueel behoud van een belastingmaatregel op 1 januari 1978 had vastgelegd, en het feit dat een lidstaat voor deze datum een wet indient die de belasting van dergelijke verrichtingen voorziet, bijgevolg niet tegenstrijdig is met het recht van de Unie.

De rechtbank van eerste aanleg van Brugge heeft het Hof van Justitie ook een vraag gesteld met als doel te weten te komen of een lidstaat de btw-richtlijn schendt door de dienstverlening van reisbureaus niet gelijk te stellen met vrijgestelde intermediaire activiteiten wanneer deze prestaties betrekking hebben op de reizen die uitgevoerd worden buiten de Unie en door deze aan btw te onderwerpen.

Het Hof is van oordeel dat dit compatibel is met het recht van de Unie. Het is inderdaad zo dat, als artikel 309 van de btw-richtlijn de diensten die geleverd worden in het kader van reizen die buiten de Unie worden uitgevoerd, vrijstelt door hen gelijk te stellen met intermediaire activiteiten, dan bevat artikel 370 van diezelfde richtlijn een standstill-clausule die gelijkaardig is aan deze van de zesde richtlijn die aan de lidstaten die de betrokken verrichtingen voor 1 januari 1978 belastten, toelaat om dit verder te doen.

Thema : BTW

Auteur : Lida Achtari

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator