ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Artikel 358 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen: speciale belastingtermijn in geval van rechtsvordering

In principe heeft de belastingplichtige tot 30 juni van het aanslagjaar om zijn fiscale aangifte op te stellen.

Wanneer de aangifte binnen de termijnen wordt ingediend en wanneer de vormvoorwaarden gerespecteerd worden, heeft de administratie op haar beurt achttien maanden de tijd, te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar, om de belasting op basis van de inkomsten die in de aangifte vermeld worden, in te kohieren.

Artikel 358 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (hierna, « WIB 92 ») voorziet een speciale belastingtermijn in het geval een rechtsvordering werd ingesteld.

Deze bepaling is als volgt omschreven: “ §1st. De belasting of aanvullende belasting kan vastgesteld worden, zelfs na het verstrijken van de termijn voorzien in artikel 354, in het geval: 3° een rechtsvordering uitwijst dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven tijdens één van de vijf jaren voorafgaand aan het jaar van het instellen van de vordering”.

Paragraaf 2 van het artikel 358 van het WIB 92 verduidelijkt verder dat de termijn om de belasting of aanvullende belasting vast te stellen twaalf maanden is, te rekenen vanaf de datum op dewelke “de beslissing waarvan de rechtsvordering beoogd in §1st, 3°, het voorwerp was, niet meer voor verzet of hoger beroep vatbaar is”.

Het Hof van beroep van Antwerpen heeft op 8 oktober 2013 een arrest geveld in hetwelke zij geoordeeld heeft dat de belastingtermijn voorzien door artikel 358 van het WIB 92 niet van toepassing was op de zaak in kwestie (Antwerpen, 8 oktober 2013, RG nr. 2012/AR/1430).

In dit geval heeft de administratie artikel 358 van het WIB 92 toegepast bij de beslissing van aanslag van ambtswege.

Het Hof herinnert eraan dat men niet moet wachten tot een definitieve beslissing genomen is om de belasting of aanvullende belasting vast te stellen. In werkelijkheid kan de bijdrage bepaald worden van zodra de rechtsvordering uitwijst dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven.

Ze verduidelijkt verder dat het niet nodig is dat het de ingestelde rechtsvordering is die het bestaan van niet aangegeven inkomsten aantoont. Ze citeert een arrest van het Hof van Cassatie van 2 mei 1997 dat bevestigt dat het voldoende is dat de rechtsvordering feiten onthult die zullen helpen bewijzen dat er belastbare inkomsten niet werden aangegeven.

Bovendien kan deze speciale belastingtermijn in geen geval ingeroepen worden om opnieuw de fiscale situatie van de belastingplichtige te onderzoeken met nieuwe onderzoeksdaden. In dit geval heeft de administratie artikel 358 van het WIB 92 toegepast. De administratie heeft informatie aangevraagd bij derden, zoals bij de dienst van het bevolkingsregister van de gemeente van de belastingplichtige. Ze heeft daarna beroep aangetekend tegen de belasting van ambtswege.

Het Hof van beroep van Antwerpen heeft besloten dat de elementen die uit de rechtsvordering werden gehaald onvoldoende waren om te bevestigen dat er voor het aanslagjaar 2002 belastbare inkomsten niet werden aangegeven. Bovendien heeft de administratie artikel 358 van het WIB 92 toegepast om de fiscale situatie van de belastingplichtige opnieuw te onderzoeken op basis van elementen buiten de rechtsvordering waarvan zij tot nu nog geen kennis had.

Artikel 358, §1st van het WIB 92 mocht bijgevolg niet toegepast worden. Het Hof veroordeelt de Belgische staat en hervormt op die manier het vonnis dat op 30 maart 2012 door de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen werd uitgesproken.

Auteur : Florence Cappuyns

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator