ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Niet-verhuurde tweede verblijfplaats in Frankrijk: verduidelijking van de berekeningswijze van de 'huurwaarde'

Een Belgische belastingplichtige die een tweede verblijfplaats bezit in België die hij niet verhuurt, wordt belast aan de hand van het geïndexeerd kadastraal inkomen van dit onroerend goed, vermeerderd met 40%. Hierbij wordt overigens een forfaitaire kostenaftrek van 40% toegepast.

Het kadastraal inkomen is een fictief inkomen, dat geacht wordt het gemiddeld normaal netto-inkomen van één jaar te vertegenwoordigen van een onroerend goed dat verhuurd wordt. Traditioneel is een belasting op basis van het kadastraal inkomen, zelfs geïndexeerd, veel voordeliger voor de belastingbetaler dan een belasting op basis van de werkelijke huurwaarde van het onroerend goed.

Het Belgisch fiscaal recht voorziet voor niet-verhuurde onroerende goederen gelegen in het buitenland, dat het onroerend inkomen bepaald moet worden aan de hand van de huurwaarde van het goed.

Een Belgische belastingplichtige, eigenaar van een niet-verhuurde tweede verblijfplaats in het buitenland, was duidelijk benadeeld ten opzichte van een belastingplichtige die een tweede verblijfplaats in België bezit. De administratie oordeelde inderdaad dat in dit geval de werkelijke huurwaarde in aanmerking moet genomen worden.

Bovendien voorzien de dubbele belastingverdragen die België heeft gesloten meestal dat inkomsten uit vastgoed gelegen buiten België in dat land moeten belast worden. Dit betekent echter niet dat de bepaling van de inkomsten uit een onroerend goed in het buitenland zonder praktische gevolgen blijft voor de Belgische belastingplichtige. Inderdaad, België neemt in beginsel in deze verdragen een 'progressiviteitsclausule' op. Aan de hand van dit soort clausules worden buitenlandse inkomsten uit onroerend goed meegenomen bij de bepaling van de belastingvoet in België.

In haar arrest van 11 september 2014 heeft het Hof van Justitie van de EU geoordeeld dat artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat het vrij verkeer van kapitaal garandeert, zich afzet tegen een reglementering van een lidstaat, in dit geval België, die zou kunnen leiden tot een bepalingsmethode van de inkomsten uit onroerende goederen waarbij inkomsten afkomstig van onroerende goederen die niet verhuurd worden en die in andere lidstaten gelegen zijn tegen een hoger bedrag gewaardeerd worden dan deze van zelfde onroerende goederen die in België gelegen zijn (voor een analyse van dit arrest verwijzen wij naar M. VAN BEIRS, “Belasting van de buitenlandse onroerende inkomsten en discriminatie”, Idefisc december 2014).

Op 2 juni 2015 heeft het Hof van Beroep te Antwerpen een arrest geveld dat de berekeningswijze van de huurwaarde van een onroerend goed gelegen in Frankrijk verduidelijkt.

In dit geval bezaten de Belgische belastingplichtigen een tweede verblijfplaats in Frankrijk, die niet verhuurd werd. De administratie betwistte niet langer het feit dat de bepaling van het inkomen uit een onroerend goed niet kan worden gebaseerd op de werkelijke huurwaarde. Op die manier werd het standpunt van het Hof van Justitie gerespecteerd.

Er bleef evenwel een betwisting bestaan tussen de administratie en de belastingplichtigen omtrent de berekeningswijze van de in aanmerking te nemen huurinkomsten. Noch het Belgisch belastingrecht, noch het arrest van het Hof van Justitie van 11 september 2014 geven aan welke methode in de praktijk moet worden toegepast.

De belastingplichtigen zijn van oordeel dat de methode voor de berekening op basis van de Franse onroerende voorheffing moet gebeuren, de administratie daarentegen gebruikt de 'taxe d'habitation' (woonbelasting) die voor haar voordeliger was.

Het Hof van Beroep in Antwerpen heeft de belastingplichtigen in het gelijk gesteld. Het Hof benadrukte dat de berekeningsmethode van de administratie in feite neerkwam op een brutohuurinkomst. Even ter herinnering: het doel was een waarderingsmethode te gebruiken die de methode die in België wordt toegepast voor niet-verhuurde tweede verblijfplaatsen zo dicht mogelijk zou benaderen. Maar in België is het kadastraal inkomen een netto huuropbrengst. Het Hof heeft dus geoordeeld dat de waarderingsmethode van de administratie niet voldeed, zelfs niet na enkele kleine aanpassingen.

Bovendien stelde het Hof dat de berekeningswijze van de belastingplichtigen zich direct baseerde op een interne instructie van de administratie die door de administratie zelf niet werd betwist.

Het standpunt van het Hof van Beroep te Antwerpen verdient bijval. Na te zijn verworpen door het Hof van Justitie in 2014, heeft de administratie getracht een waarderingsmethode op te leggen voor niet-verhuurde tweede verblijfplaatsen in het buitenland die voor haar gunstig uitviel. Eens te meer werd zij door de rechtspraak in het ongelijk gesteld.

Thema : Vastgoed

Auteur : Gauthier Vael

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator