ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Editoriaal - Procedure: de verkeerde keuze

Sinds meerdere tientallen jaren stelt de delicate vraag zich te weten wie, de strafrechter of de fiscale rechter, in gevallen van strafrechtelijke vervolgingen voor fiscale fraude, moet beslissen over de vraag of de belasting verschuldigd is. Het gaat vaak over een vraag die de vraag over de beoordeling van de fraude zelf voorafgaat, omdat het, behalve relatief zeldzame hypotheses, moeilijk is te denken dat een fiscale inbreuk werd gepleegd wanneer geen enkele belasting werd ontdoken.

Tot op vandaag kon de kwestie zowel door de strafrechter als de fiscale rechter (ofwel door een bijzondere kamer van de rechtbank van eerste aanleg en vervolgens het Hof van Beroep) beslecht worden. In bepaalde gevallen kon dat leiden tot verschillende beslissingen, omdat de oude regel “le criminel tient le civil en état”, die voorrang gaf aan de strafuitspraak en waarvoor de burgerlijke rechter moest buigen, niet absoluut is en meer en meer uitzonderingen kent.

Een recente wet heeft onlangs beslist dat in geval van strafrechtelijke vervolgingen voor fiscale fraude het volledige geschil, dus zowel de fiscale kwestie als de strafvraag, door de strafrechter moet behandeld worden. Hij moet dus voortaan, wanneer er een strafrechtelijke vervolging is, zowel bepalen of er een belasting werd ontdoken en het bedrag vastleggen, en in voorkomend geval beslissen over de vraag of de handeling strafrechtelijk moet bestraft worden.

Dit systeem heeft de verdienste de procedure te harmoniseren, ook al zullen er misschien niet altijd tegenstrijdige beslissingen kunnen vermeden worden: het kan gebeuren dat personen die niet voor de strafrechter verschijnen (echtgenoot, bedrijf, medeplichtigen) betrokken zijn bij de fiscale kwestie in geval van mede-debiteur of voor een andere reden. Zij zullen de toepassing van de strafrechtelijke beslissing op hen steeds kunnen betwisten en deze niet tegenwerpelijk aan hen kunnen laten verklaren.

Aangezien het gaat over een materie die, in ieder geval, van openbare orde is, zou de andere keuze ongetwijfeld meer aangewezen geweest zijn: deze om eerst de fiscale rechter zich over de kwestie te laten uitspreken. Deze keuze was deze van de wetgever van het dode “Charter van de belastingplichtige”, in de jaren 1980 en liet toe zich ervan te verzekeren dat de wettelijk bevoegde rechter voor fiscale geschillen een beslissing neemt. Dat zou des te meer gerechtvaardigd geweest zijn, want, sindsdien, zijn de fiscale kamers van de rechtbanken over het algemeen samengesteld uit gespecialiseerde fiscale rechters, wat veel heeft bijgedragen tot de verbetering van justitie in fiscale geschillen. Het is over het algemeen niet het geval met rechters die zetelen in kamers in strafzaken wat verder ook hun kwaliteiten zijn.

De keuze die werd gemaakt, in het voordeel van strafrechtbanken, brengt duidelijk, nog maar eens, bezorgdheden van strikt repressieve orde met zich mee. Het zal helaas als gevolg hebben dat de overbelasting van de correctionele rechtbanken nog groter zal worden door hen te vragen zich uit te spreken over kwesties, die vaak zeer technisch zijn, die puur van fiscaal recht zijn en waar ze vaak niet gewoon aan zijn. Het is ongetwijfeld niet de beste manier om de gerechtelijke achterstand weg te werken die vooral deze rechtbanken treft.

Auteur : Thierry Afschrift

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator