ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Rechtsplegingsvergoeding in fiscale zaken

België heeft in 2007 een systeem ingevoerd van forfaitaire vergoeding van advocatenkosten van een partij die een proces wint ten laste van de verliezende partij, aan de hand van tarieven vastgesteld bij koninklijk besluit naargelang het economisch belang van het geschil. Dit noemt men de regeling van de verhaalbaarheid van de kosten en honoraria van een advocaat.

Deze regeling is van toepassing op alle zaken die onder het Gerechtelijk Wetboek vallen, met inbegrip van fiscale zaken. Daarentegen voorziet de wet dat het Openbaar Ministerie in strafzaken nooit veroordeeld kan worden tot de betaling van rechtsplegingsvergoedingen.

De fiscale administratie, die betrokken is in een zeer groot aantal rechtszaken, en deze niet altijd wint, verre van zelfs, heeft zeer snel de kostprijs ingezien van de toepassing van deze regeling van de verhaalbaarheid van advocatenkosten. Vanaf dat moment heeft de administratie systematisch de toepassing van deze regeling ingeroepen, met het argument dat zij in de rechtbanken handelde als een overheidsinstantie en bijgevolg diende gelijkgesteld te worden met het Openbaar Ministerie, op straffe van discriminatie ten opzichte van deze instantie. De administratie beriep zich daarbij op de jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof dat daadwerkelijk een opening maakte in de richting van alle overheden die het algemeen belang vertegenwoordigen.

Met deze argumenten heeft de Rechtbank van Eerste Aanleg te Aarlen een vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof of de verplichting van de belastingdienst om een rechtsplegingsvergoeding te betalen niet in strijd is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

In haar arrest van 21 mei 2015 heeft het Grondwettelijk Hof dit verzoek gelukkig negatief beantwoord (arrest 70/2015 van 21 mei 2015).

Bij deze gelegenheid stelde het Grondwettelijk Hof dat met de wet van 20 januari 2014 de wetgever de regeling van rechtsplegingsvergoeding voorzien door het Gerechtelijk wetboek heeft uitgebreid tot rechtspleging voor de Raad van State (nieuw artikel 30/1 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State). Het Hof leidt hieruit af “dat de wetgever uitdrukkelijk heeft aanvaard dat het opleggen van een forfaitaire rechtsplegingsvergoeding niet als dusdanig van dien aard was dat zulks de onafhankelijkheid bedreigt van de overheden wanneer zij - in voorkomend geval als partij bij een jurisdictionele procedure - de aan hen toevertrouwde opdracht van algemeen belang moeten verzekeren”.

Op basis van deze vaststelling heeft het Hof beslist haar rechtspraak te 'heroverwegen' en het volgende beginsel vastgelegd:

“Voor de burgerlijke rechtscolleges moet het beginsel van de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de rechtsplegingsvergoeding op alle partijen, ongeacht of het gaat om privépersonen dan wel om overheden die handelen in het algemeen belang, namelijk het beginsel dat de wetgever in acht heeft genomen wanneer hij de verhaalbaarheid van de kosten en erelonen van advocaten tot stand heeft gebracht, worden herbevestigd, enerzijds, omwille van de rechtszekerheid en de samenhang van de wetgeving (...), anderzijds, teneinde de doelstellingen van procedurele doeltreffendheid en billijkheid te bereiken die de wetgever nastreefde wanneer hij die reglementering tot stand heeft gebracht en die zich, volgens hem, niet ertegen verzetten de opdracht van algemeen belang van de overheden in alle onafhankelijkheid voort te zetten”.

Het Hof oordeelt immers dat “het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet vereist dat de belastingadministratie, verwerende partij in het kader van geschillen op grond van artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek, op dezelfde wijze moet worden behandeld als het openbaar ministerie dat optreedt in strafzaken” zodat “de in het geding zijnde bepalingen zijn derhalve niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij het mogelijk maken dat een rechtsplegingsvergoeding ten laste wordt gelegd van de Staat of van een gemeente die in het ongelijk wordt gesteld naar aanleiding van een beroep op grond van artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek”.

Hieruit volgt dat de Hoven en rechtbanken het volste recht hebben om de administratie te veroordelen tot een rechtsplegingsvergoeding.

Daarom kunnen we belastingplichtigen, die hun procedure tegen de Staat hebben gewonnen, maar geen rechtsplegingsvergoeding hebben bekomen vanwege de opschorting gevraagd door de administratie in dit verband, enkel aanraden deze zaak zo snel als mogelijk opnieuw voor de rechter te brengen, om te verkrijgen wat hen toekomt.

Laten wij hieraan nog toevoegen dat de wetgever op het einde van de vorige legislatuur het artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de verhaalbaarheid van de kosten en honoraria van een advocaat regelt, heeft vervolledigd door te voorzien dat geen enkele rechtsplegingsvergoeding verschuldigd is door de Staat “wanneer een rechtspersoon van publiek recht in het algemeen belang handelt” als partij in een rechtszaak.

Tegen deze nieuwe bepaling zijn al vele bezwaren ingediend en ze is ook nog niet van kracht (bij gebrek aan een koninklijk besluit) en is daardoor momenteel niet toepasbaar.

Deze bepaling is waarschijnlijk geen lang leven beschoren, aangezien het Grondwettelijk Hof deze bepaling reeds heeft 'veroordeeld' in voormeld arrest van 21 mei 2015 door te stipuleren dat het gelijktijdig bestaan van deze bepaling met het nieuwe artikel 30/1 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State noodzakelijkerwijs “verschillen in behandeling die moeilijk te verantwoorden lijken” tot stand zal brengen wanneer artikel 1022, lid 8 in werking zal treden.

Men kan dus verwachten dat het Grondwettelijk Hof vroeger of later deze bepaling zal vernietigen, wat de belastingplichtige die zijn zaak van de fiscale administratie gewonnen heeft, de mogelijkheid zal bieden de forfaitaire vergoeding die hem toekomt op te eisen van de Staat, op dezelfde wijze als hij dit zou doen in een burgerlijke rechtszaak tegen eender welke derde.

Auteur : Martin Van Beirs

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator