ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Rechtspleging: bij gebrek aan duidelijke criteria in de wetgeving, is een beroep ontvankelijk.

In een arrest van 4 september 2015 heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over de volgende vraag: mag een rechter in het geval van leemtes in de wetgeving een tijdslimiet of vervaltermijn van een recht of een bezwaarschrift inroepen?

Het geschil ging over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake vennootschapsbelasting. Het bezwaarschrift werd negentien maanden na het versturen van het aanslagbiljet ingediend.

Het Hof van Beroep te Luik verklaarde het gerechtelijk beroep niet ontvankelijk en was van oordeel dat het voorafgaande beroep, met name het bezwaarschrift, te laat was ingediend.

Ter herinnering: het artikel 371 van het WIB dat in dit geval van toepassing was, bepaalde dat bezwaarschriften moeten worden ingediend binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat.

Om tot dit besluit te komen heeft het Hof van Beroep te Luik de oplossing toegepast zoals voorgesteld door het Grondwettelijk Hof in een arrest van 19 december 2007 (Grondwettelijk Hof nr. 162/2007). Volgens dit Hooggerechtshof beperkt Artikel 371 van het WIB zoals van kracht na de wijziging van mei 2010, het recht op verdediging van de belastingplichtige op een disproportionele wijze aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaar begint op de verzenddatum die vermeld staat op het aanslagbiljet.

Het Grondwettelijk Hof heeft daaraan toegevoegd dat “de doelstelling om rechtsonzekerheid te vermijden zou evengoed kunnen worden bereikt indien de termijn zou ingaan op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis ervan heeft kunnen nemen, dit wil zeggen de derde werkdag volgend op die waarop het aanslagbiljet aan de postdiensten werd overhandigd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst (artikel 53bis van het Gerechtelijk Wetboek)”.

In dit geval heeft de belastingplichtige een beroep ingediend tegen het arrest van het Hof van Beroep te Luik, met als argument dat de wetgever enkel door het uitvaardigen van de wet van 19 mei 2010 een einde gesteld heeft aan de lacune in de wetgeving en aan de ongrondwettelijkheid van artikel 371 van het WIB. Artikel 9 van de wet van 19 mei 2010 heeft het vetrekpunt van de bezwaartermijn gewijzigd. Volgens het beginsel van de scheiding der machten mag een rechter onder het voorwendsel een lacune op te vullen in de wetgeving, geen tijdslimiet vervaltermijn van een recht of bezwaarschrift inroepen, die in de wetteksten niet is voorzien.

Het Hof van Cassatie heeft de belastingplichtige in het gelijk gesteld door het bezwaar ontvankelijk te verklaren.

Deze oplossing werd al aangenomen door het Hof van Beroep te Brussel, in drie arresten van 26 mei 2001, 20 oktober 2011 en 12 november 2013.

Dit arrest van het Hof van Cassatie stelt een einde aan de vraag van de ontvankelijkheid van laattijdig ingediende bezwaarschriften en dat nog voor de wetswijziging van 19 mei 2010. Aangezien er een lacune bestaat in de wetgeving, moeten deze laattijdig ingediende bezwaarschriften ontvankelijk verklaard worden.

Auteur : Florence Cappuyns

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator