ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Het gebrek aan voorlichting vanwege de administratie kan leiden tot een recht op schadevergoeding

Artikel 32bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 (thans artikel 34, §1, 1° WIB 92) stelde de vergoedingen gestort tot herstel van een blijvende ongeschiktheid in toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving, zonder dat er voor het slachtoffer een inkomstenderving was, belastbaar. Na het arrest nr. 132/98 van het Grondwettelijk Hof d.d. 9 december 1998, werd deze bepaling strijdig geacht met artikel 10 van de Grondwet. Meer bepaald in zoverre het slachtoffer van een arbeidsongeval een discriminatie ondergaat in vergelijking met andere slachtoffers van een ongeval dat zich noch op de weg naar of van het werk, noch op de werkplaats heeft voorgedaan.

Dit arrest vormde een afdoende nieuw feit krachtens artikel 376 WIB 92 op grond waarvan de belastingplichtigen een ontheffing kunnen vragen van de onrechtmatig geheven overbelastingen.

In de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Hof van Cassatie van 27 april 2012, hadden de belastingplichtigen die onwettig werden belast, slechts kennis genomen van het voormeld arrest van het Grondwettelijk Hof na het verstrijken van de termijn om een verzoek tot ontheffing in te stellen. De administratie had daarom geweigerd om de betwiste belasting te vernietigen of te ontheffen. Geconfronteerd met deze reactie van de administratie, werd een rechtszaak ingesteld.

Het vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen sprak zich uit in het voordeel van de belastingplichtigen. Het werd vervolgens bevestigd door het arrest van het Hof van Beroep te Bergen van 25 maart 2010.

De rechters ten gronde oordeelden immers dat de Belgische Staat in de fout was gegaan door geen algemene voorlichting te hebben verspreid of enige maatregel te hebben genomen (bijvoorbeeld door het versturen van een toelichtingsbericht bijgevoegd aan de belastingaangifte of een aankondiging in de pers) die de betrokken belastingplichtigen zou hebben toegelaten om hun vordering uit te oefenen. Dat terwijl de administratie niet kon voorbijgaan aan het feit dat een zeker aantal belastingplichtigen onrechtmatig waren belast en dat zij erkent dat het arrest van het Grondwettelijk Hof een afdoende nieuw feit vormt in de zin van artikel 376, §1 WIB 92. Daarenboven merkt het Hof van Beroep op dat geen enkele fout kan worden verweten aan de belastingplichtigen voor het niet indienen van een administratief beroep binnen de termijnen, aangezien het niet vaststaat dat zij tijdig kennis zouden hebben gehad van het arrest van het Grondwettelijk Hof.

Het ontbrak de Belgische Staat bijgevolg aan zorgvuldigheid, wat een fout uitmaakt op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Zonder deze onzorgvuldigheid zou de schade aangevoerd door de belastingplichtigen zich niet hebben voorgedaan. De Belgische Staat wordt dus veroordeeld om op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek het bedrag van de onrechtmatige overbelasting, vermeerderd met de intresten vanaf de inning als schadevergoeding te storten.

De Belgische Staat heeft vervolgens een cassatievoorziening ingesteld tegen dit arrest. Daarbij wijst ze op het feit dat noch de wet, noch enig rechtsbeginsel aan de administratie oplegt om maatregelen te nemen om de belastingplichtigen te informeren over de fiscale gevolgen van een arrest van het Grondwettelijk Hof tegenover voorheen vastgestelde belastingen. De Belgische Staat citeert artikel 114 van de wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof die de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad voorziet van de arresten van dit rechtscollege. Zij citeert eveneens artikel 2, 4° van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur die de administratie verplicht om melding te maken van de eventuele beroepsmogelijkheden tegen de beslissingen of administratieve handelingen met individuele strekking. De administratie is van mening dat zij buiten die gevallen niet verplicht is om voorlichtingsmaatregelen te nemen. Echter, door het arrest van 27 april 2012, verwerpt het Hof van Cassatie dit argument en meent het Hof dat de bepalingen geciteerd door de Belgische Staat geen beperking vormen van haar verplichtingen uit hoofde van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek.

Daaruit volgt dat de administratie een fout begaat door geen enkele publiciteitsmaatregel te nemen om de belastingplichtigen te informeren wanneer een belasting werd geheven op basis van een bepaling die ongrondwettelijk werd bevonden. De artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek dringen zich eveneens op aan de administratie en die kan verantwoordelijk worden gehouden omwille van haar gebrek aan zorgvuldigheid.

Auteur : Lida Achtari

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator