ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Een vernieuwing van het beginsel van behoorlijk bestuur en rechtszekerheid

Veel belastingplichtigen voelden zich gefrustreerd toen de administratie, na een toezegging aan hen te hebben gedaan, of gewoon een overeenkomst te hebben bereikt over een interpretatie van de wet, van gedachten veranderde en hen in hun legitieme verwachtingen over hoe de wet toe te passen, teleurstelde.

In 1992 had het Hof van Cassatie het bestaan vastgesteld van een beginsel van "behoorlijk bestuur" of "rechtszekerheid", volgens hetwelk de administratie rekening moest houden met de legitieme verwachtingen dat zij door haar houding jegens een belastingplichtige had gewekt. Dit kon van toepassing zijn, omdat ze zich had uitgesproken over haar interpretatie van de wet of omdat ze, met volledige kennis van zaken, een duidelijke houding had aangenomen voor een boekjaar. Toen haar houding vervolgens veranderde, konden belastingplichtigen zich beroepen op het beginsel van behoorlijk bestuur.

Het Hof moest echter later, in talrijke opeenvolgende arresten, uitleggen dat dit beginsel geen voorrang kon krijgen op het "legaliteitsbeginsel". Met andere woorden, het kon niet leiden tot het overtreden van de wet. Daardoor heeft het beginsel het grootste deel van zijn belang verloren, aangezien, afgezien van het gebied van de kosten van beroepskosten, waar het recht zelf de mogelijkheid van individuele overeenkomsten erkent, de meeste kwesties voor de toepassing van het beginsel juist betrekking hebben op gevallen waarin het recht uiteindelijk voorrang krijgt.

Er zat logica in deze redenering, aangezien het beginsel van behoorlijk bestuur als een algemeen rechtsbeginsel werd beschouwd, van een niveau gelijk was aan de wet, en dat dus geen voorrang kon hebben op het recht.

De jurisprudentie is echter geëvolueerd. Het Hof van Cassatie aanvaardde dat inzake btw, een materie die hoofdzakelijk door Europese richtlijnen wordt geregeld, het algemene beginsel van behoorlijk bestuur van het "Europees recht" voorrang had op dat van de Belgische wettigheid, op grond van de voorrang van de regels van het Europees recht.

Maar de laatste tijd is de evolutie veelbelovender.

Door een benadering te volgen die al waarneembaar was in een arrest uit 2016, besliste het Hof van Cassatie in een arrest van april 2022 dat het legaliteitsbeginsel niet systematisch voorrang kon krijgen op het rechtszekerheidsbeginsel.

Het ging hier over een schenking van een levensverzekeringscontract. Het standpunt van de federale belastingdienst was dat het geschonken goed het patrimonium van de schenker permanent verlaat en dat er niet langer een bepaling is voor anderen om het onroerend goed toe te voegen aan het patrimonium van de overledene. Toen de zaak werd geregeld door Vlabel, de Vlaamse belastingdienst, veranderde deze laatste de federale visie op de zaak, zonder de wetgeving te wijzigen, en weigerde ze deze mening in een individueel geval te volgen voorafgaand aan haar nieuwe standpunt.

Het was op dit vlak dat het Hof van Cassatie besliste dat het legaliteitsbeginsel niet systematisch voorrang kon krijgen.

Het is echter niet zeker dat het rechtszekerheidsbeginsel zelf voorrang heeft op het legaliteitsbeginsel. Sommigen zijn van mening dat het Hof in werkelijkheid een "belangenafweging" tussen de twee beginselen in de omstandigheden van elk geval wilde toestaan.

Dit is misschien niet de beste manier om het conflict tussen deze twee principes op te lossen, maar het laat op zijn minst hoop voor degenen die het gevoel hebben dat ze het slachtoffer zijn van inconsistentie in de manier waarop de administratie in sommige gevallen een situatie beoordeelt.

Auteur : Typhanie Afschrift

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator