ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Kwijtschelding van btw-boetes: volledige bevoegdheid voor de rechter

Het Hof van Cassatie heeft zopas bevestigd dat de rechter bij wie beroep is ingesteld tegen een administratieve beslissing tot kwijtschelding of vermindering van een btw-boete, volledige rechtsmacht heeft waardoor hij alles kan toetsen wat ter beoordeling van de administratie staat.

In het kader van zijn evenredigheidstoetsing van de door de belastingautoriteiten opgelegde geldboete had het hof van beroep van Luik geweigerd rekening te houden met de medewerking van de belastingplichtige aan de administratie.

Het hof had zeker eerst beslist dat de medewerking van de belastingplichtige tijdens de belastingcontrole "een omstandigheid is die eigen is aan de persoon van de belastingplichtige", en dit punt werd niet in cassatie bekritiseerd.

Het arrest van het hof wordt daarentegen gecensureerd voor zover het van oordeel is dat deze omstandigheid buiten de werkingssfeer valt van de uitoefening door de rechter van de evenredigheidstoetsing van de fiscale geldboete.

Op grond van artikel 9 van het Besluit van de Regent nr. 78 beslist de Minister van Financiën over vorderingen tot kwijtschelding van boetes en verhogingen van de rechten als geldboeten, anders dan die welke door de rechter zijn uitgesproken.

In het arrest van 15 mei 2008 heeft het Grondwettelijk Hof reeds geoordeeld dat "artikel 70 van het Wetboek van de belasting op de toegevoegde waarde niet in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6, § 1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens",indien het aldus wordt uitgelegd dat het de rechter machtigt, "beroep ingesteld tegen de beslissing die de Minister van Financiën of zijn gemachtigde overeenkomstig artikel 9 van het Besluit van de Regent van 18 maart 1831 heeft genomen om volledige rechtsmacht uit te oefenen, zodat hij alles kan toetsen wat ter beoordeling van de administratie staat".

In casu had de belastingplichtige echter een verzoek om kwijtschelding van de geldboete aan de administratie gericht en had de belastingdienst de geldboete verlaagd, rekening houdend met onder meer de ernst van de inbreuken en het voornemen om de belasting te ontduiken, maar ook met het feit dat de belastingplichtige gedurende het gehele onderzoek medewerking had verleend.

Het hof overweegt dat het recht van toetsing van de boete door de rechter, bij wie de zaak na de administratieve beslissing aanhangig is gemaakt, hem in staat stelt "met inachtneming van alle omstandigheden van de zaak te onderzoeken of de boete niet onevenredig is aan de overtreding, zodat hij kan onderzoeken of de administratie in redelijkheid een bestuurlijke boete van deze omvang kan opleggen".

Het hof voegt daaraan toe dat de rechter "in dit verband in het bijzonder rekening kan houden met de ernst van het strafbare feit, het percentage reeds opgelegde straffen en de wijze waarop in soortgelijke zaken is beslist, maar rekening moet houden met de mate waarin de administratie zelf gebonden was aan die sanctie".

Het arrest waaruit uit deze verklaringen blijkt dat een gemachtigde van de Minister van Financiën, die door de belastingplichtige een hoger beroep op grond van artikel 9 van het Besluit van de Regent heeft ingesteld, met name voor de beoordeling van de proportionaliteit van de sanctie rekening heeft gehouden met de medewerking van verzoekende partij gedurende het gehele onderzoek, beslist dat deze medewerking "een omstandigheid is die eigen is aan de persoon van de belastingplichtige buiten de beoordeling van een schending van het evenredigheidsbeginsel" en dat het aan de controle van de rechter ontsnapt, in strijd is met artikel 70, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

Artikel 70, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde machtigt de rechter, bij wie beroep is ingesteld tegen de beslissing die krachtens artikel 9 van het Besluit van de Regent van 18 maart 1831 door de Minister van Financiën of zijn gemachtigde is genomen, immers om volledige rechtsmacht uit te oefenen, zodat hij alles kan toetsen wat ter beoordeling van de administratie staat.

Het gaat hier om de eerbiediging van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het recht op een eerlijk proces.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is van oordeel dat een systeem van administratieve boetes, zoals fiscale sancties, niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, mits de belastingplichtige elke tegen hem genomen beslissing kan voorleggen aan een rechtbank van volledige rechtsmacht.

Laten we daarom het Hof van Cassatie complimenteren met deze essentiële verduidelijking in een rechtsstaat.

Thema : BTW

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator