ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

De belastingplichtige die beschuldigd wordt van fraude heeft zwijgrecht

De rechtbank van eerste aanleg van Liège heeft onlangs een interessant vonnis geveld over de het zwijgrecht in fiscale zaken.

De betwiste belastingen waren het gevolg van informatie die werd doorgegeven aan de fiscale administratie en volgens dewelke de belastingplichtigen titularis zouden geweest zijn van een bankrekening in het buitenland bij KB-Lux. Met een schrijven daterend van 21 september 1999 heeft de fiscale administratie hen een voorafgaande kennisgeving gestuurd van aanwijzingen van fiscale fraude. Bovendien heeft de administratie hen ook, met een schrijven daterend van 23 september 1999, een aanvraag tot bijkomende informatie gestuurd. De administratie heeft hen verwittigd dat ze een boete zouden krijgen indien ze niet op de informatieaanvraag zouden antwoorden.

Nadat de informatieaanvraag onbeantwoord bleef, werd een boete uitgeschreven. Deze boete werd door de belastingplichtigen betwist.

De rechtbank bevestigt dat de belastingplichtigen, in dit geval, het zwijgrecht mochten inroepen en niet verplicht waren om mee te werken aan hun eigen veroordeling. Ze waren er dus niet toe gehouden om de gevraagde informatie te bezorgen die het bestaan van fraude zou onderbouwen, aangezien ze een voorafgaande kennisgeving hadden gekregen van aanwijzingen van fraude.

Artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten met betrekking tot het zwijgrecht zijn van toepassing op betwistingen van rechten en verplichtingen in fiscale zaken wanneer een fiscale procedure leidt of kan leiden tot een maatregel die, in zin van deze bepalingen, voortkomt uit een beschuldiging in strafzaken.

Uit de permanente rechtsleer van het Europees Hof van de rechten van de mens kan duidelijk afgeleid worden dat het zwijgrecht niet alleen kan ingeroepen worden in de formele strafprocedure en dus voor de strafrechtbanken en politiediensten, maar ook in het kader van de fiscale procedure wanneer deze betrekking heeft op feiten die onderworpen zijn aan een strafmaatregel.

Het vonnis van de rechtbank van Liège doet een correcte toepassing van deze principes, wat volgens ons duidelijk voortkomt uit de voorgenoemde rechtsleer van Straatsburg.

Van zodra de administratie de belastingplichtigen had kennis gegeven van de aanwijzingen van fiscale fraude in hun hoofde, werden ze duidelijk verdacht van een strafbaar feit. Deze situatie houdt noodzakelijkerwijze in dat de administratie niet alleen kan voorzien om de belasting te heffen, maar ook verhogingen van de belastingen of de boetes die, op grond van het bedrag dat voorzien werd in de overeenstemmende barema’s, mogelijks een strafrechtelijk karakter hebben.

De rechtbank werpt terecht op dat het zwijgrecht en het recht om niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling internationale normen zijn die de kern zijn van het begrip van eerlijk proces vermeld in artikel 6 § 1 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het recht om niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling in het bijzonder veronderstelt vooraf dat de autoriteiten er naar zoeken om hun argumentatie te ondersteunen zonder een beroep te doen op bewijselementen die door dwang of ten gevolge van drukmiddelen die tegen de wil van de beschuldigde werden verkregen.

Zo heeft de rechtbank besloten dat in deze omstandigheden, het uitblijven van een antwoord op de informatieaanvraag niet mocht bestraft worden met administratieve boetes, die een strafrechtelijk karakter hebben. Bijgevolg was de opgelopen boete onwettig en diende deze geannuleerd te worden.

De conclusies die getrokken werden door middel van het vonnis van de rechtbank van Liège kunnen dus alleen maar goedgekeurd worden. Als de administratie inderdaad, nadat ze een kennisgeving van aanwijzingen van fraude heeft gedaan, vragen stelt aan de belastingplichtige in het kader van een onderzoek naar de feiten waartoe de aanwijzingen hebben geleid, lijkt het ons onbetwistbaar dat de belastingplichtige er redelijkerwijze kan van uit gaan dat hem gevraagd wordt om mee te helpen met zijn eigen veroordeling door op die vragen te antwoorden. Het feit dat men over het zwijgrecht beschikt krachtens een internationaal verdrag zoals het Europees Verdrag van de rechten van de mens, ontheft de belastingplichtige in die omstandigheden van de verplichting om te antwoorden op vragen van de fiscale administratie of om documenten voor te leggen. Het niet respecteren van deze verplichting mag dus niet bestraft worden.

Ellen Cassaer

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator