ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Projectontwikkelaars in vastgoed en verkavelaars : zijn jullie inkomsten uit « gelijkaardige onroerende rechten » belastbaar ?

De eigenaar van een terrein om te bouwen of te verkavelen die de bedoeling heeft om dit te rentabiliseren, wordt regelmatig geconfronteerd met de vraag wat de beste juridische constructie is om zijn vastgoedproject in onder te brengen.

De contracten van onroerende leasing, uit praktische noodwendigheden en zeer regelmatig in zaken van financiering van gebouwen, mogen, afhankelijk van de manier waarop ze tot stand zijn gekomen en werden opgesteld, in hoofde van de natuurlijke persoon die het recht verleent, aanleiding geven tot ofwel belastbare onroerende inkomsten belastbaar door samenvoeging met de andere inkomsten, ofwel tot belastbare roerende inkomsten op een belastbare grond die beperkt is tot het gedeelte interesten die in de storting van de vergoedingen vervat zit (wat verre van verkieslijk is).

Artikel 10, §2 van het Wetboek van inkomstenbelastingen bepaalt inderdaad de bedragen die door de natuurlijke persoon verkregen worden omdat hij een gebruiksrecht op gebouwde onroerende goederen heeft toegekend, in het kader van een niet-opzegbare overeenkomst van erfpacht, opstal of van « gelijkaardige onroerende rechten » geen onroerende inkomsten zijn. Er worden natuurlijk een aantal voorwaarden opgelegd door het Wetboek : de betalingen in termijnen moeten het mogelijk maken om het integrale herstel van het geInvesteerde kapitaal, de interesten en kosten van de verrichting of de venale waarde van het gebouw te dekken en dat de eigendom van de bouw op het einde van het contract van rechtswege aan de gebruiker wordt overgedragen of via een aan hem toegekende aankoopoptie.

Wanneer deze verschillende voorwaarden vervuld zijn – en dat zijn ze in de praktijk vaak gezien het gunstige fiscale regime – vormen de aan de natuurlijke persoon betaalde vergoedingen roerende inkomsten, belastbaar aan een tarief van 25 %, en op een sterk verlaagde basis, aangezien ze beperkt zijn tot de interesten die vervat zitten in de vergoedingen, met uitsluiting van het kapitaal.

De administratie heeft altijd al de neiging gehad om deze bepaling op een restrictieve manier te interpreteren en op een manier dat de gelijkaardige onroerende rechten vermeld in artikel 10 van het Wetboek als zakelijke rechten moesten beschouwd worden (in beperkt aantal en op een exhaustieve manier opgesomd in het Burgerlijk wetboek) en niet als vorderingen (waarvan de vorm, daarentegen, is overgeleverd aan de min of meer rijke verbeelding van de partijen).

Zo weigerde de administratie dit belastingsvoordeelregime van toepassing op vergoedingen, als het toegekende recht niet de vorm aannam van één van de onroerende zakelijke rechten die in het Burgerlijk wetboek zijn opgesomd (erfpacht, opstal, gebruik, enz.) en beschouwde zij het geheel van die vergoedingen als onroerende inkomsten van het lopende boekjaar (wat zeer nadelig was aangezien de vergoedingen dan samengevoegd werden met de andere inkomsten).

Het Hof van Cassatie heeft echter onlangs in een arrest van 24 april 2015 over deze controverse een beslissing genomen. Deze beslissing zal eerst en vooral de natuurlijke personen interesseren die van plan zijn om een terrein die zij bezitten te verkavelen met de bedoeling er gebouwen op te zetten, of om een vastgoedproject te starten op een terrein die zij bezitten (zelfs een belangrijke renovatie), en die op zoek zijn naar alternatieve financieringsoplossingen.

In het dossier dat aan het Hof van Cassatie werd voorgelegd, had het Hof van Beroep van Antwerpen geoordeeld dat een leasingcontract van 9 jaar gebaseerd op een huurovereenkomst (en niet op een contract van erfpacht of opstal zal ze traditioneel zijn) weldegelijk een « gelijkaardig onroerend goed » was. In dit geval ging het om een eenvoudig gebruiksrecht te vergelijken met een huur van een termijn van 9 jaar.

Het Hof van Beroep van Antwerpen heeft geoordeeld dat de toekenning van dit recht beantwoordde aan de notie « gelijkaardig onroerend recht » en heeft de belasting die gevestigd werd op basis van het totaal aan huur die als onroerende inkomsten werden beschouwd, verlaagd.

De administratie is in beroep gegaan bij het Hof van Cassatie, maar het Hof van Cassatie heeft deze verworpen, menende dat het Hof van Beroep van Antwerpen, terecht, beslist had dat een gebruiksrecht van 9 jaar gebaseerd op een huurcontract weldegelijk een « gelijkaardig onroerend recht » was.

Dit zal de natuurlijke personen die de beste economische en fiscale mogelijkheden, van een terrein dat hen toebehoort, wensen te exploiteren, misschien de kans geven om hun project met wat meer soepelheid te kunnen uitvoeren.

Thema : Vastgoed

Auteur : Severine Segier

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator