ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Covid-19 en dubieuze schuldvorderingen

De sanitaire crisis door Covid-19 zal zware gevolgen hebben voor onze economie. Vele economische actoren zullen geconfronteerd worden met liquiditeitsproblemen met hun deel van niet-betaalde vorderingen.

Eenzelfde situatie kan anders bekeken worden volgens het oogpunt van waaruit men het bekijkt: in dit geval volgens het oogpunt van de schuldenaar die zijn schulden niet meer kan betalen of het oogpunt van de schuldeiser die op zijn geld wacht.

Deze vertrouwenscrisis tussen handelspartners vertaalt zich soms in moeilijke keuzes. De schuldeiser zal soms niet geneigd zijn om een kruis te maken over zijn schuldvordering, gezien de schuldenlast van zijn schuldenaar.

Vanuit boekhoudkundig oogpunt vereisen de beginselen van getrouw beeld en voorzichtigheid om de waardevermindering op schuldvorderingen te boeken als er een mogelijk risico bestaat van niet-inning van de schuldvordering.

Er kan echter een tegenstrijdigheid bestaan tussen de boekhoudkundige en fiscale verwerking.

De belastingwetgeving zal de aftrekbaarheid of fiscale vrijstelling van een waardevermindering op schuldvordering inderdaad slechts toestaan onder bepaalde voorwaarden.

Fiscaal gezien zal er een onderscheid moeten gemaakt worden tussen de waardeverminderingen die geboekt worden omwille van het definitieve verlies van de schuldvordering (artikel 49 WIB) en de waardeverminderingen op dubieuze schuldvorderingen waarvan de invordering onzeker lijkt en waarvan niet bewezen is dat ze definitief verloren zijn.

In geval van definitief verlies van de schuldvordering zal deze aftrekbaar zijn als kost. De schuldeiser dient het bewijs te leveren van het definitief karakter van het verlies van de schuldvordering. Dit bewijs kan voortvloeien uit het attest van oninbaarheid dat door een curator wordt afgeleverd. De rechtspraak laat ook toe dat het definitieve verlies van de schuldvordering wordt aangetoond door een geheel van feitelijke elementen die zich hebben voorgedaan tijdens de belastbare periode en waarvoor de aftrek wordt gevraagd.We onthouden hieromtrent dat de waardevermindering verplicht moet geboekt worden in het jaar waarin ze een definitief karakter heeft verkregen. Zoniet zal ze fiscaal niet toegelaten worden.

Als het verlies op de schuldvordering waarschijnlijk is, bestaat er in de belastingwetgeving een specifieke bepaling die de voorwaarden vastlegt voor een eventuele vrijstelling van de waardeverminderingen (art. 48 WIB). Als aan deze voorwaarden voldaan is, wordt de waardevermindering gezien als een reserve die deel uit maakt van de belastbare maar vrijgestelde winst als (i) ze geboekt wordt om duidelijk gepreciseerde verliezen te bestrijden en (ii) dat de gebeurtenissen waarschijnlijk zijn, (iii) binnen de door de KB/WIB vastgestelde grenzen, namelijk dat de waarschijnlijkheid van verlies niet veroorzaakt wordt door een louter risico van algemene aard maar wel door bijzondere omstandigheden die ontstaan zijn in de loop van de belastbare periode en nog bestaan op het einde van die periode ( artikel 22, §1, 2° KB/WIB). We moeten ook zeggen dat de vrijstelling onderworpen is aan de opmaak van een staat dat het totaalbedrag van de vrijgestelde waardeverminderingen verantwoordt en uiteen zet en die aan de belastingaangifte van de schuldeiser zal toegevoegd worden.

Hier ook, als de schuldvordering in 2020 dubieus wordt, bijvoorbeeld als gevolg van de sanitaire crisis, zal deze vermindering van schuldvordering moeten genoteerd worden, opdat de belastingontheffing niet bedreigd zou worden. Dit is een strikte voorwaarde met als reden te vermijden dat de belastingplichtige zou overgaan tot het creëren van een waardevermindering enkel en alleen met als doel zijn fiscaal resultaat te verminderen.

Noteer dat de schuldvorderingen die het voorwerp uitmaken van een gehomologeerd reorganisatieplan of een minnelijk akkoord vastgesteld door de ondernemingsrechtbank krachtens boek XX, titel V van het Wetboek van Vennootschappen aanleiding geven tot een belastingontheffing voor waardevermindering vanaf de homologatie van het plan of de ondertekening van het minnelijk plan vastgesteld door de rechtbank tot aan de volledige uitvoering van het plan of het minnelijk akkoord of tot aan de afsluiting van de procedure.

We stellen vast dat zelfs als « de waarheden illusies zijn waarvan we vergeten zijn dat ze het zijn » (Nietzsche), de belastingwet hier haar waarheid oplegt om de waardeverminderingen op schuldvorderingen toe te laten, een waarheid die niet altijd in verband zal staan met de situatie die de economische actoren beleefd hebben.

Auteur : Sylvie Leyder

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator