ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

De electriciteitskosten van uw zaakvoerder betalen: is dit nog steeds een aftrekbaar voordeel in natura?

In de praktijk komen we vaak de situatie tegen waarin bedrijven de huur, de internetverbinding, de wagen of nog de verwarmings- en electriciteitskosten van de privéwoning van hun bestuurders betalen.

In principe gaat het hier om een aftrekbare uitgave in hoofde van het bedrijf en een belastbare vergoeding, als voordeel in natura, in hoofde van de zaakvoerder.

Teneinde de berekeningen te vergemakkelijken, heeft de wetgever een volledige lijst opgesteld van voordelen alle aard die het voorwerp uitmaken van een forfaitaire waardering. Deze waardering moet toegepast worden, wat ook de reële kosten zijn die door het bedrijf dat ze heeft toegekend, gedragen worden.

Dergelijk forfait is onder meer voorzien voor het ten laste nemen door een bedrijf van de verwarmings- en electriciteitskosten van haar bestuurder.

Deze oplossing is over het algemeen voordelig voor beide partijen: op die manier verlaagt het bedrijf haar belastbare grondslag en ziet de zaakvoerder zich, over het algemeen, belast worden op basis van een forfait dat voordeliger is dan wanneer hij een bedrag zou ontvangen die gelijk is aan de gemaakte kosten en dat hem wordt terugbetaald op grond van een “klassieke” vergoeding.

De rechtbank van eerste aanleg van Namen zet dit evenwicht echter opnieuw ter discussie.

In het geval dat aan de rechtbank werd voorgelegd, had een bedrijf de energiefacturen voor de privéwoning van haar zaakvoerster betaald.

Hoewel dit voordeel in natura werd vermeld op de fiches en de samenvattende opgaves van vergoeding zoals vereist door het Wetboek van inkomstenbelastingen (artikel 57), had de administratie het recht op aftrek in hoofde van het bedrijf geweigerd.

Volgens de administratie was er niets dat toeliet om te oordelen dat de bedragen die door het bedrijf in plaats van de zaakvoerster betaald werden effectieve prestaties vergoedden die door haar werden geleverd in het kader van de activiteit van het bedrijf.

De administratie leidt daaruit af dat in dit geval niet aan de voorwaarden voor de aftrek van beroepskosten, zoals voorgeschreven in artikel 49 WIB, werd voldaan.

De rechtbank heeft de analyse van de administratie gevolgd.

Opdat de kosten die door een bedrijf worden gedragen met het oog op het toekennen van een voordeel alle aard aan zijn bestuurders, aftrekbaar zouden zijn, moeten deze volgens de rechtbank toegekend worden als vergoeding voor de uitoefening van een activiteit binnen het bedrijf, wat in dit geval niet zo was.

De rechtbank volgt dezelfde redenering voor de aftrekbaarheid van architectenkosten die gemaakt worden in het kader van de bouw van een bibliotheek in de privéwoning van de zaakvoerster.

Dit is een zeer verrassende beslissing.

Zoals gezegd zijn de voordelen alle aard belastbaar in hoofde van de begunstigde op voorwaarde dat deze een activiteit uitoefent (werknemer, bestuurder, …).

Bovendien is het niet duidelijk voor welke andere reden dan de vergoeding van de door haar zaakvoerster uitgevoerde prestaties, het bedrijf deze kosten zou ten laste genomen hebben.

Bij ons weten blijft deze rechtspraak geïsoleerd. Niettemin bestaat het gevaar dat deze in de toekomst door de administratie zal ingeroepen worden om gelijkaardige kosten waarvoor belastingplichtigen de aftrek zouden kunnen vragen, te verwerpen.

Teneinde niet in moeilijkheden te geraken, kunnen we aan de belastingplichtigen aanraden om duidelijk te zijn in de omschrijving van de vergoeding die aan de zaakvoerder wordt toegekend. Zo zou er naar behoren kunnen bepaald worden dat de zaakvoerder deels contant wordt vergoed en deels met een voordeel in natura.

Auteur : Pauline Maufort

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator