ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Regulariseren, ja, …. maar daarna ?

Schuld bekennen door zijn fiscale situatie te regulariseren, garandeert de belastingplichtige geen gemoedsrust voor gelijkaardige inkomsten die verkregen worden tijdens latere aanslagjaren.

De hoven en rechtbanken nemen momenteel akte van de eerste dossiers van belastingplichtigen die spontaan een regularisatieaanvraag hebben ingediend, onder één of ander van de opeenvolgende regimes die we gekend hebben, en die de incoherente fiscale behandeling betwisten die ze daarna krijgen van de fiscale administratie voor dezelfde inkomsten die ze verworven hebben tijdens latere aanslagjaren.

Een van die beslissingen die door het Hof van beroep van Brussel op 21 januari 2016 werd genomen, toont bijzonder goed de incoherentie van de positie van de administratie aan.

Een belastingplichtige had een minnelijke fiscale regularisatie uitgevoerd voor de inkomsten die hij verworven had vanuit een offshore vennootschap, waarvan hij de schijn had toegegeven. Deze regularisatie betrof de inkomsten die hij ontvangen had van de schijnvennootschap tot in 2006. De regularisatieprocedure werd door de administratie aanvaard en afgesloten met de betaling van het door haar bepaalde bedrag van de heffing, ten voordele van de Belgische Staat.

Voor zover dat de inkomsten die op de Kaaimaneilanden werden verkregen door de offshore vennootschap voor het jaar 2007 niet onderworpen waren aan een Belgische bevrijdende roerende voorheffing, heeft de belastingplichtige deze rechtstreeks in zijn eigen belastingaangifte opgenomen, onder persoonlijke roerende inkomsten, waarmee hij dus perfect zijn Belgische fiscale verplichtingen respecteert.

Daarna beslist de belastingplichtige om zijn fondsen, voor een totaal van meer dan 9.000.000€, naar België te repatriëren op een rekening die op zijn persoonlijke naam werd geopend.

Groot was daarna zijn verbazing om, voor datzelfde aanslagjaar, een bericht van wijziging te ontvangen waarin diezelfde som van meer dan 9.000.000€ was vermeld, als niet-aangegeven (en belastbare) buitenlandse liquidatiedividenden afkomstig van de offshore vennootschap - waarvan dus wordt aangenomen dat ze vereffend en afgesloten is -!

De administratie heeft dus in eerste instantie (in het kader van de fiscale regularisatie) niet getwijfeld om te aanvaarden dat de vennootschap schijn was en dus niet bestond, zodat ze de natuurlijke persoon mocht belasten omwille van inkomsten verworven van een fictieve vennootschap, om daarna (tijdens het volgende aanslagjaar) deze vennootschap niet meer als schijn te beschouwen, en de belastingplichtige als echte aandeelhouder van die vennootschap te beschouwen, die in die hoedanigheid een liquidatiedividend krijgt (alles vermeerderd met een belastingverhoging tegen 50% voor poging tot belastingontduiking).

Nog verbazingwekkender was het feit dat dit absurde gedrag van de administratie door de rechtbank van eerste instantie van Brussel werd gevalideerd, onder enkel voorbehoud van de vermindering van de verhoging, gezien de belastingplichtige toch wel te goeder trouw was.

Belast met het dossier heeft het Hof van beroep van Brussel terecht beslist dat de administratie, door haar akkoord te geven over een feitelijk element – zijnde dat de buitenlandse vennootschap schijn was-, geconfronteerd met dit zelfde feitelijk element tijdens het volgende aanslagjaar, niet kon beslissen dat diezelfde vennootschap niet meer schijn was, en zij dus het voorwerp had moeten zijn van een vereffeningsprocedure (wat, meer bepaald, de toekenning van een liquidatiedividend inhoudt die gelijk is aan het bedrag van haar kapitaal en reserves).

Een wijze beslissing, maar een beslissing die perfect het feit aantoont dat het officieel regulariseren van zijn vermogen de belastingplichtige niet noodzakelijk spaart van latere incoherenties van de administratie.

Auteur : Severine Segier

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator