ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Wanneer kan een vrijstelling van onroerende voorheffing bekomen worden voor onproductiviteit?

Krachtens de artikelen 15, § 1ste en 257, 4° van het Wetboek van inkomstenbelastingen, kan de onroerende voorheffing op vraag van de belastingplichtige verminderd worden pro rata de duur en de omvang van leegstand, de inactiviteit of de onproductiviteit van een onroerend goed, meer bepaald wanneer dit niet gemeubileerd gebouwd onroerend goed, gedurende ten minste 90 dagen tijdens het jaar niet in gebruik werd genomen en geen inkomsten heeft opgebracht.

Meermaals werd deze vraag aan de hoven en rechtbanken, met name de Gentse, voorgelegd en hebben zij een standpunt hieromtrent ingenomen.

In een arrest van 10 maart 2015 heeft het Hof van beroep van Gent de redenering die zij voordien reeds in een arrest van 13 januari 2015 had geformuleerd, bevestigd. (was het voorwerp van een reactie in het tijdschrift van december 2015).

In dit geval eiste de belastingplichtige de proportionele vermindering van de onroerende voorheffing. Het betwiste gebouw was een opslagplaats van grote oppervlakte. Het gebouw lijkt gedurende het ganse jaar 2011 te hebben leeg gestaan. De belastingplichtige legde het bewijs van leegstand en onproductiviteit voor aan de hand van stavingsdocumenten.

De administratie liet gelden dat het onroerend goed opgenomen was in de economische activiteit van de belastingplichtige, een activiteit die enkel bestaat uit de handel en verhuring van onroerende goederen. Zij leidde daar uit af dat het om een vorm van gebruik van het goed gaat. Bovendien had zij opgeworpen dat een goed dat tijdelijk niet verhuurd wordt, moet beschouwd worden als zijnde een deel van de normale risico’s voor de belastingplichtige die een dergelijke activiteit uitoefent en dat er bijgevolg geen onproductiviteit was in de zin van artikel 15 van het Wetboek. In een arrest van 15 maart 2013 werd dit standpunt door het Hof van Cassatie veroordeeld.

Het Hof van beroep herhaalde het principe volgens welk het aan de belastingplichtige is die een vrijstelling inroept en dus een uitzondering op het belastingprincipe inroept, om te bewijzen dat hij onder de voorwaarden valt om ervan te genieten.

Het Hof besluit dat de onproductiviteit van het onroerend goed niet afhankelijk is van de wil van de geïntimeerde voor de helft van het betrokken jaar. Ze werpt inderdaad de verschillende inspanningen op die de belastingplichtige geleverd heeft om te proberen het onroerend goed opnieuw te verhuren en veroordeelde zo het strenge standpunt van de administratie.

Op die manier herinnert het Hof van beroep terecht aan het belang van het bewijs in dergelijke geschillen. Krachtens de theorie van de genererende elementen, is het aan de belastingplichtige die wenst te genieten van een vermindering of zelfs vrijstelling van voorheffing, om aan te tonen dat alle wettelijke voorwaarden vervuld zijn en moet hij bijgevolg zorgen voor alle stavende bewijsstukken die de inspanningen aantonen die werden gedaan om het goed productief te maken. Dit bewijs is voldoende: de fiscus mag geen voorwaarden toevoegen aan deze die door de wet voorzien zijn, noch het genot van deze voorwaarden ontzeggen aan ondernemingen die een vastgoedactiviteit uitoefenen, als de wet zelf dit niet doet.

Thema : Onroerende voorheffing

Auteur : Florence Cappuyns

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator