ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

De Rechtsstaat is niet (op sterven na dood)

In deze tijden van proliferatie van antimisbruikbepalingen en andere subjectiviteitsgerichte mechanismen kunnen we de uitspraak van het Hof van Cassatie van 2 januari alleen maar toejuichen in een zaak waarin een modeontwerper tegenover de fiscus staat.

De belastingbetaler was de eigenaar van een handelsmerk dat zij in licentie had gegeven aan bedrijf A, waarvan zij de beheerder was. Onderneming A beëindigde het mandaat van de belastingplichtige en sloot op dezelfde dag een dienstverleningsovereenkomst met onderneming B, waarvan de belastingplichtige de oprichter en beheerder was. Het verlenen van diensten ten behoeve van de werkzaamheden van bedrijf A, uitgevoerd door de belastingplichtige in haar hoedanigheid van manager van bedrijf B, bestonden uit het meewerken aan de realisatie van de nieuwe collecties van bedrijf A en het begeleiden van het nieuwe team van ontwerpers van dit laatste.

Maar de administratie ging verder en besliste dat, op grond van het "aantrekkingsprincipe" van artikel 37 van het WIB, de door vennootschap A aan de belastingplichtige betaalde licentierechten ook beroepsinkomsten van de belastingplichtige als bedrijfsleider vormden, en geen inkomsten uit roerende goederen in de zin van artikel 17, § 1, 5°, van het WIB, die afzonderlijk belastbaar zijn tegen het tarief van 15%.

Ter herinnering, artikel 37 van het WIB bepaalt dat "inkomsten uit onroerende goederen, kapitaal en roerende goederen worden beschouwd als beroepsinkomsten wanneer deze activa worden gebruikt voor de uitoefening van de beroepsactiviteit van de begunstigde van de genoemde inkomsten".

Tegen alle verwachtingen in aanvaardde het Hof van Beroep te Antwerpen de redenering van de fiscus.

De administratie heeft terecht geoordeeld dat de vergoeding die de belastingplichtige van vennootschap B ontvangt, een vergoeding is van een bestuurder van een vennootschap in de zin van artikel 32 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (WIB). De belastingbetaler was in feite de manager van dit bedrijf.

Het Hof van Cassatie, dat het beroep van de belastingplichtige tegen dit arrest heeft behandeld, heeft besloten dat, aangezien zij in deze zaak geen simulatie hebben gemaakt (waardoor de schijnbare handeling ten gunste van de werkelijke handeling kon worden vernietigd), de beroepsrechters niet, zonder de rechtspersoonlijkheid van vennootschap B te negeren, kunnen beslissen dat de belastingplichtige moet worden beschouwd als een bezoldigde bedrijfsleider van vennootschap A, terwijl zij tegelijkertijd het bestaan van de dienstverleningsovereenkomst tussen de twee vennootschappen A en B hebben vastgesteld.

Gelukkig stelt het Hof van Cassatie vast dat, ook al wijkt de administratie steeds meer af van de strikte toepassing van de rechtsregels, zij niet aarzelt om dergelijke afwijkingen te bestraffen met arresten, die ongetwijfeld te zeldzaam zijn, maar uiterst heilzaam.

Auteur : Martin Van Beirs

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator