ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Buitenlandse firma en belastbaarheid in België

Arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 12 februari 2019 (rolnr. 2017/AR/1301)

1. Een buitenlandse situatie zoals die van een buitenlandse onderneming die diensten verleent (bijvoorbeeld computerdiensten) op het grondgebied van een ander land moet worden onderzocht in het licht van eventuele verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing die tussen twee landen van toepassing zijn.

Deze verdragen bepalen welke staat (de staat van de vestiging van de onderneming of de staat van de inkomstenbron) de bevoegdheid heeft om belasting te heffen. De meeste van de met België gesloten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting bepalen dat een buitenlandse dienstverlener, die een vaste inrichting in België heeft in de zin van dat verdrag, in België mag worden belast. Effectieve belastingheffing vindt dan alleen plaats in België als de buitenlandse vennootschap een vaste inrichting in België heeft volgens de Belgische belastingwetgeving.

2. In het kader van verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing wordt over het algemeen een onderscheid gemaakt tussen de "materiële" vaste inrichting en de "persoonlijke" vaste inrichting.

Een "materiële" vaste inrichting wordt in het algemeen gedefinieerd als een vaste bedrijfsvestiging (bedrijfsruimte of een kantoor), dat wil zeggen een plaats waar de activiteiten van de onderneming daadwerkelijk worden uitgeoefend. Een "persoonlijke" vaste inrichting in de zin van de verdragen wordt in het algemeen als volgt gedefinieerd: "een persoon, niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger, die in de andere verdragsluitende Staat verblijft en die een machtiging bezit om namens de onderneming in de andere verdragsluitende Staat overeenkomsten af te sluiten voor de buitenlandse onderneming".

3. Een vaste inrichting in de zin van het Wetboek van de inkomstenbelastingen is aanwezig wanneer de buitenlandse onderneming in België "diensten verricht, voor dezelfde of aanverwante projecten, door een of meer natuurlijke personen die in België aanwezig zijn en dergelijke diensten verrichten gedurende een periode of perioden die in totaal meer dan 30 dagen per periode van twaalf maanden bedragen".

4. Het Hof van Beroep van Antwerpen heeft zich onlangs moeten buigen over de kwestie van de plaats van belastingheffing van een buitenlandse onderneming in het specifieke geval van een Luxemburgse onderneming die IT-diensten verleent bij de klant in België (Antwerpen, 12 februari 2019, 2017/AR/1301).

In het onderhavige geval, dat aan het oordeel van het Hof van Beroep is onderworpen, heeft de Luxemburgse vennootschap haar diensten in België verleend via haar bedrijfsleider, in de lokalen van de klant (deze laatste is verspreid over een hoofdgebouw en in,andere afdelingen), gedurende gemiddeld 200 dagen per jaar, dit gedurende drie opeenvolgende jaren.

Wat betreft het argument van de belastingdienst dat de Luxemburgse vennootschap een fysieke vaste inrichting in België had, was het Hof niet overtuigd. Volgens het Hof kan uit de door de fiscus aangevoerde documenten niet worden afgeleid dat de bedrijfsleider zijn activiteiten in België daadwerkelijk op permanente basis heeft uitgeoefend, ook al was hij aanwezig in een van de Belgische afdelingen van de klant.

"Bij gebrek aan overtuigend bewijs van een vaste inrichting in België heeft het Hof geoordeeld dat België niet bevoegd is om de Luxemburgse vennootschap te belasten voor niet-ingezetenen."

Volgens de Rekenkamer zou er geen sprake kunnen zijn van een permanente aanwezigheid als de bedrijfsleider zich op verschillende locaties tussen de afdelingen zou verplaatsen.

Wat de persoonlijke vaste inrichting betreft, was het Hof van oordeel dat de belastingdienst niet had aangetoond dat de beheerder in de betrokken belastingjaren gewoonlijk gebruik had gemaakt van de bevoegdheid om overeenkomsten te sluiten. Zij was van mening dat de niet-ondertekende aankooporders en verklaringen van diensten van de belastingdienst niet alleen volstonden om het bestaan van een persoonlijke vaste inrichting aan te tonen.

Bij gebrek aan overtuigend bewijs van een vaste inrichting in België heeft het Hof geoordeeld dat België niet bevoegd is om de Luxemburgse vennootschap voor niet-ingezetene belastingdoeleinden te belasten op basis van de winst die via de bedrijfsleider wordt gemaakt.

5. Men kan alleen maar instemmen met de redenering van het Hof van Beroep te Antwerpen in dit arrest van 12 februari 2019. De bewijslast voor het bestaan van een vaste inrichting in België ligt bij de belastingdienst. De beoordeling van deze bewijslast moet zorgvuldig gebeuren, zowel met betrekking tot de criteria in de toepasselijke dubbelbelastingverdragen als met betrekking tot de Belgische fiscale wetgeving.

Dit arrest is essentieel omdat het bevestigt dat een vennootschap, zelfs een eenmanszaak, zich in het buitenland kan vestigen en diensten kan verlenen in België zonder dat de Belgische Staat een fiscale bevoegdheid heeft. Wij kunnen deze regeling voor u analyseren en aanpassen aan uw behoeften.

Auteur : Angélique Puglisi

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator