ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

De zaak Proboss: een dure, dure rechtszekerheid?

De zaak PROBOSS waarover gesproken wordt in de pers is een opmerkelijke illustratie van administratieve distorsies die veroorzaakt worden door de erosie van het basisbeginsel van scheiding der machten voor wat betreft de fiscale materie. Als we de executieve, de fiscus dus, zichzelf als normatieve autoriteit laten uitroepen en als deze executieve bovendien meer tweehoofdig is, zoals in België, zijn conflicten waarvan de belastingplichtige het eerste slachtoffer is, onvermijdbaar.

Het beginpunt is een wet van 26 maart 1999 die een specifiek belastingstelsel vastlegt voor de aandelenoptieplannen; deze plannen maken het voor een onderneming mogelijk om haar personeel of haar leiders geïnteresseerd te houden door gratis aankoopopties toe te kennen, die recht geven op de aankoop van effecten van de onderneming zelf, of van een andere onderneming, en dit aan voorwaarden die in de toekomst mogelijks voordelig kunnen zijn.

Het gaat over een soort financiële weddenschap: de belasting gebeurt onmiddellijk, op een forfaitair bedrag, bij de toekenning van de opties en de werknemer/leider zal er later misschien een voordeel uithalen (of zal misschien een verlies oplopen, of nog beslissen de aandelen niet aan te kopen).

Indien er een verlies wordt opgelopen, of als de aandelen uiteindelijk niet worden aangekocht, zal de belasting betaald geweest zijn op een belastbare grondslag die, in werkelijkheid, niet in het vermogen van de werknemer/leider zal opgenomen worden – maar de belasting zal sowieso definitief blijven.

Niettemin, en als er winst werd gerealiseerd, zal de werknemer/leider de belasting slechts betaald hebben op een belastinggrondslag die verlaagd werd in vergelijking met het bedrag van de belasting.

In het kader van deze wet heeft de vennootschap PROBOSS een financieel product voorgesteld die vooral gericht is naar de kleine BVBA’s en hun leiders. Een van de verkoopargumenten van de vennootschap was dat het voorgestelde financieel product de expliciete goedkeuring had gekregen van de Dienst van Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken, want deze vennootschap had, met als doel de rechtszekerheid, uitdrukkelijk aan de DVB gevraagd om zich uit te spreken over de fiscale conformiteit van het gecommercialiseerde product. De DVB had de vennootschap hierop een positief antwoord gegeven.

De fiscus heeft echter zopas aan tientallen zaakvoerders van BVBA’s een bericht van wijziging gestuurd waarin vermeld stond dat het voorgestelde financieel product in werkelijkheid niet conform zou geweest zijn met het fiscale regime voorzien door de wet van 26 maart 1999, dat de DVB ten onrechte uit gegaan is van de genomen voorafgaande beslissing en dat ze gevraagd werden om een wijziging te aanvaarden van hun belastbare inkomsten die bestaan uit de volledige waarde van de toegekende opties (en niet alleen het wettelijk forfait). De wijziging werd voorgesteld met – en dat is het toppunt! - een vermeerdering van 50% van verhogingen, voor inbreuk gepleegd met de bedoeling om de belasting te ontduiken.

Ziehier dus een situatie waarin de Dienst Voorafgaande Beslissingen haar goedkeuring geeft op het fiscaal regime dat door een belastingplichtige voorbehouden wordt voor een bepaald financieel product, en waar de fiscale administratie enkele jaren later geen rekening houdt met de vermeende rechtszekerheid die aan belastingplichtigen werd gegeven door een voorafgaande beslissing, om deze te belasten.

Het is niet de eerste en niet de laatste keer dat de centrale fiscale administratie en de Dienst Voorafgaande Beslissingen tegenover elkaar staan in dergelijke debatten, wat bij de belastingplichtigen die dachten vertrouwen te mogen hebben in de procedure van voorafgaande beslissing een gevoel van verraad en administratieve deloyaliteit nalaat.

In het kader van deze wijzigingsprocedures gaat de administratie zover dat ze ervan uit gaan dat de belastingplichtigen die gebruik gemaakt hebben van deze alternatieve vergoedingsmanier, dit gedaan hebben met als doel de belasting te ontduiken, een verklaring waarvan de absurditeit wraakroepend is, aangezien hij in strijd is met het feit dat net over die verrichting een voorafgaande fiscale beslissing gevraagd wordt.

Wat de vraag betreft om te weten of de DVB of de centrale fiscale administratie gelijk heeft over de interpretatie die gegeven wordt aan de fiscale wet, hierover zullen de rechtsinstanties beslissen.

In afwachting daarvan moeten de belastingplichtigen die betrokken zijn door deze reeks wijzigingen zich er inderdaad van bewust zijn dat de administratie in geen geval hun kwade trouw mag inroepen in dergelijke omstandigheden.

Naar onze mening kan dit soort geschil overigens leiden tot de twee volgende oplossingen:

  • ofwel dat de interpretatie die de DVB gegeven heeft wordt gezien als correct en de belasting mag dus niet opgelegd worden;
  • ofwel wordt het standpunt van de centrale fiscale administratie als correct gezien en in dat geval is de Staat, omwille van het feit dat ze een misleidende voorstelling van rechtszekerheid aan de belastingplichtige hebben gegeven, verantwoordelijk tegenover hem voor de vergoeding van de schade – het bedrag van de bijkomende belasting – dat bijgevolg die bijkomende kost aan belastingen in hoofde van de belastingplichtige zal compenseren.
Dit is dus een goede reden om geen akkoord te sluiten met de fiscus over de belasting van het gewijzigde bedrag, in ruil voor de schrapping van die verhogingen. Het zou inderdaad jammer zijn om zich over te geven dat die vorm van administratieve chantage waarvan het bestaan op zich bijzonder onaanvaardbaar is.

Auteur : Severine Segier

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator