ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

« DLU quater » : het begin van een complexe oplossing voor de bevoegdheidsproblemen die ontstaan zijn door de wetgeving die de nieuwe fiscale regularisatieprocedure invoert

De wet die de nieuwe fiscale regularisatieprocedure invoert is op 1 augustus 2016 van kracht geworden. Artikel 18 van deze wet zegt, voor wat betreft de verdeling van de bevoegdheden over het federaal niveau en de verschillende gewesten, dat :

« de regularisatie van een gewestelijke belasting waarvan de federale overheid de dienst verleent slechts mogelijk is mits er een samenwerkingsakkoord wordt afgesloten met het betrokken gewest ».

We hadden hieruit dus besloten dat, vanaf de datum dat de wet in voege treedt, en bij gebrek aan een gewestelijk samenwerkingsakkoord, de regularisatie beperkt was tot de inkomstenbelasting of de BTW, die in het verleden door de aangever werd ontdoken.

Nog moet deze aangever in deze hypothese aantonen dat hij in het toepassingsgebied van de federale regularisatieprocedure komt.

De tekst zegt inderdaad dat :

« De in het tweede lid bedoelde bedragen worden slechts geregulariseerd voor zover de aangever aan de hand van een schriftelijk bewijs, zo nodig aangevuld met andere bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed en het bewijs door getuigen, de aard van de belasting aantoont alsook de belastingcategorie en het tijdperk waartoe de inkomsten, de sommen, de btw-handelingen en de fiscaal verjaarde kapitalen die niet hun normale belastingregime hebben ondergaan, behoren.”

Deze alinea van de wet lijkt te willen betekenen dat indien de aangever wenst onderworpen te worden aan de belasting op het « fiscaal verjaarde kapitaal » (in realiteit, diegene die het voorafgaandelijk belast karakter of niet van dat kapitaal niet kan aantonen, zal het moeten regulariseren…), zal hij dat slechts kunnen nadat hij met geschreven bewijs ter ondersteuning, het soort « fraude » dat hij gepleegd heeft, heeft aangetoond, en onder voorwaarde dat dat soort « fraude » onder de bevoegdheid van de federale wetgever valt.

Deze interpretatie van de wetgever wordt nu bevestigd door de aanname, door de Ministerraad, van een voorontwerp van wet betreffende de goedkeuring van 2 samenwerkingsakkoord inzake fiscale regularisatie, de eerste werd afgesloten met het Vlaams Gewest, de tweede met het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Deze akkoord gaan over wat men noemt de « ondeelbare bedragen », of « de niet-gesplitste fiscaal verjaarde bedragen ». In realiteit betreft het « fiscaal verjaarde kapitalen », die door een regularisatie geviseerd worden, enkele van hen zelfs, voor welke de aangever in het kader van de federale fiscale regularisatie niet kan aantonen dat hij initieel aan een belasting moest onderworpen worden voor dewelke de federale wetgever bevoegd blijft. Voor deze « fiscaal verjaarde kapitalen », bestaat er dus twijfel die niet kan worden opgeheven over het feit dat deze aan de federale belasting hadden moeten onderworpen worden, of daarentegen, aan één van de belastingen die vandaag onder de bevoegdheid van de Gewesten vallen.

Door zich niet te beperken tot de tekst van de wet, zou elke twijfel over de oorsprong van de « fiscaal verjaarde kapitalen » leiden tot de onmogelijkheid om deze kapitalen te regulariseren, op z’n minst volgens de federale procedure….

We weten dat de Minister van Financiën meermaals ondervraagd is geweest over deze precieze situatie, sommigen hadden vastgesteld dat de formulieren voor de nieuwe fiscale regularisatie geen verzoek tot rechtvaardiging van de oorsprong van de « fiscaal verjaarde kapitalen » bevatten per hypothese onderworpen aan de regularisatie. De Minister had toen geantwoord dat, bij gebrek aan bewijs van het voorafgaandelijk belast of niet belast karakter van het gezegde kapitaal, deze diende geregulariseerd te worden. Dit was echter niet de vraag die hem werd gesteld.

Het is hier dat de gewestelijke samenwerkingsakkoorden tussenkomen.

De moeilijkheid zit hem echter in het feit dat deze « niet-gesplitste fiscaal verjaarde bedragen » verschillend omschreven worden afhankelijk of men zich in het Brussels en Waals Gewest bevindt, of in het Vlaamse Gewest.

Voor de 2 eerste gewesten zullen de « niet-gesplitste » kapitalen beschouwd worden als « fiscaal verjaard » wanneer de aangever zal kunnen aantonen dat deze kapitalen minstens 10 jaar voor de neerlegging van de regularisatieaangifte werden opgebouwd. In die hypothese zullen de kapitalen die zowel « fiscaal verjaard » zijn en « niet-gesplitst » onderworpen worden aan een heffing waarvan het tarief hetzelfde zal zijn als het tarief dat door de federale wetgever werd vastgesteld, zijnde 37% sinds 1 januari 2017 ( te verhogen met 1% per jaar, tot dat 40% wordt bereikt vanaf 1 januari 2020).

Het is duidelijk dat deze heffing op de « niet-gesplitste fiscaal verjaarde bedragen » niet zal cumuleren met de heffing die voorzien is door de federale wet van 2016, van toepassing op de « fiscaal verjaarde kapitalen », aangezien, naar aan te nemen is, deze 2 situaties in werkelijkheid maar op één doelen, en dat het enige probleem dat moet opgelost worden een probleem van verdeling van bevoegdheden is, en nog fundamenteler, dat van de fiscale inkomsten…

Voor wat betreft het Vlaams Gewest zijn deze zelfde « niet-gesplitste fiscaal verjaarde bedragen » anders omschreven, aangezien het begrip hier refereert naar de belastingbevoegdheden van de fiscale administratie, en hun uitvoeringstermijn, en niet naar de bewijsregels die aan de aangever worden opgelegd. In functie van het gewestelijk akkoord dat met het Vlaams Gewest werd afgesloten, wordt herhaald dat de federale belastingen « verjaren » wanneer de fiscale administratie geen bevoegdheid meer heeft om te innen, en dat de gewestelijke belastingen (waarvoor het Vlaams Gewest exclusief bevoegd is) wat hen betreft « verjaard » zijn ofwel wanneer ze niet meer mogen geïnd worden, ofwel, voor wat betreft de erfenisbelasting, wanneer de termijn voor het indienen van een erfenisaangifte verlopen sinds meer dan 10 jaar verstreken is, op het ogenblik dat de regularisatieaanvraag wordt ingediend. Wanneer deze termijnen verstreken zijn, kunnen we spreken van « fiscaal verjaarde bedragen ».

Wanneer de aangever die onderworpen is aan de bevoegdheid van het Vlaams Gewest niet kan aantonen welke belasting op die « fiscaal verjaarde bedragen » zou geheven worden, zullen we te maken hebben met « niet-gesplitste » bedragen. Het gewestelijk akkoord voorziet in die veronderstelling een splitsing van die kapitalen in 2, een helft die wordt toegekend aan de federale autoriteit, die haar belastingtarief (momenteel 37%) zal toepassen, de andere helft zal toegekend worden aan het Vlaams Gewest, die deze zal onderwerpen aan haar eigen regularisatieprocedure, open tot in 2020 ten laatste.

In een vorige editie van dit tijdschrift hebben we reeds uiteengezet dat de Vlaamse regularisatie een gelijkaardig belastingpercentage voorzien van 37% voor de « fiscaal verjaarde bedragen » (te vermeerderen met 1% per jaar, tot aan 40% in 2020).

Ook zal de aangever uiteindelijk in eenzelfde situatie terechtkomen als zouden de fiscaal verjaarde bedragen geregulariseerd zijn bij de federale dienst, op z’n minst als hij zijn aangifte neerlegt voor 2020, aangezien de Vlaamse maatregel niet permanent is, terwijl de federale maatregel zo wordt voorgesteld.

De samenwerkingsakkoorden regelen ook de procedureregels voor het indienen van regularisatiedossiers, in verband met deze « niet-gesplitste fiscaal verjaarde bedragen ».

Deze procedure verschilt van gewest tot gewest, in functie van de draagwijdte van haar fiscale autonomie. Indien de 3 Gewesten voortaan alleen bevoegd zijn om het tarief te bepalen, de belastinggrondslag en de belastingvrijstellingen die onder hun bevoegdheid als wetgever vallen ( zijnde de erfenisrechten of –belastingen en de meeste registratierechten, waaronder het verkooprecht en het schenkingsrecht of de belasting op schenkingen), alleen het Vlaams Gewest garandeert ook de « dienst » van deze belastingen, zijnde hun inning of invordering in geval van niet-betaling.

De aangever die onder de bevoegdheid valt van de Waalse en Brusselse Gewesten zal zijn verzoek tot regularisatie kunnen indienen bij het federale « Contactpunt voor Regularisaties », met respect voor de procedure die door de federale wetgever wordt opgelegd. Wanneer het Vlaamse Gewest daarentegen zal bevoegd zijn, dan zal de aangever een verzoek tot regularisatie met de speciale titel « Aangifte B » moeten neerleggen. Deze kan ingediend worden bij het Federale « Contactpunt voor Regularisaties », die daarvan een kopie zal moeten doorsturen naar de Vlaamse Belastingdienst ‘Vlabel). Elk van de 3 autoriteiten zal de regularisatieprocedure verderzetten voor wat betreft het deel van de aangifte die hen betreft.

De 2 ontwerpen van samenwerkingsakkoorden zullen slechts in voege kunnen treden vanaf hun publicatie in het Belgisch Staatsblad, alsook van de goedkeuringsaktes. Laten we hopen dat deze inwerkingtreding niet wacht totdat er een nieuwe tariefverhoging komt van belasting op de « fiscaal verjaarde kapitalen » … In afwachting, moeten we ervanuit gaan dat de dossiers die bij het federaal « Contactpunt voor Regularisaties worden neergelegd en die « niet-gesplitste fiscaal verjaarde bedragen » betreffen, zullen « bevroren » worden…

Auteur : Jonathan Chazkal

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator