ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Belasting van de buitenlandse onroerende inkomsten en discriminatie

De Verdragen ter preventie van de dubbele belasting erkennen over het algemeen de belastingbevoegdheid van het land waar het gebouw gevestigd is, dit alles met begrip voor de regel van een “clausule van progressievoorbehoud” die het voor het land van woonst mogelijk maakt om het buitenlands onroerend inkomen niet op te nemen in de belastbare inkomsten van de bewoner, maar enkel in de berekening van zijn belastingtarief.

De dubbele belasting van hetzelfde inkomen wordt zo vermeden, dit alles met respect voor de gelijkheid van de belastingplichtigen in het land van woonst, aangezien zij de belasting aan het toepasselijke tarief kan innen op het geheel van inkomsten van haar bewoner, zelfs als een deel van zijn inkomsten van buitenlandse oorsprong zijn.

Maar voor wat betreft gebouwen die niet aan derden worden verhuurd, voorziet het Belgische recht echter een andere regel om het belastbare onroerende inkomen te bepalen op basis van het feit of het gebouw in België of in het buitenland gevestigd is: in het eerste geval wordt het inkomen bepaald op basis van het kadastrale inkomen, terwijl dit in het tweede geval gelijk is aan de “huurwaarde” van het goed, die over het algemeen iets hoger is dan het kadastrale inkomen, en welke aan de basis ligt van vele discussies tussen belastingplichtigen en de administratie.

De cumulatie van deze verdragsregels en interne regels leidt ertoe dat een Belgische inwoner zijn buitenlandse onroerende goederen, die niet verhuurd worden, belast ziet op een hogere basis dan zijn goederen die in België gevestigd zijn.

Het Hof van Beroep van Antwerpen heeft de vraag gesteld aan het HJEU om te weten of we daar niet te maken hadden met een schending van het principe van vrij verkeer van kapitaal, neergelegd in artikel 63 VWEU, in de mate dat dat regime de Belgische bewoners zou kunnen ontmoedigen om te investeren in andere lidstaten.

Met haar arrest van 11 september 2014 heeft het HJEU positief op deze vraag geantwoord, door te stellen dat artikel 63 VWEU “ moet geïnterpreteerd worden in die zin dat het zich afzet tegen een reglementering van een lidstaat, zoals deze die in deze zaak aan de orde is, in de mate dat, wanneer de toepassing van een progressiviteitsclausule die ingevoerd werd in een verdrag ter preventie van de dubbele belasting, dit zou kunnen leiden tot een belastingvoet op het hoogste inkomen eenvoudigweg doordat de bepalingsmethode van de inkomsten uit onroerende goederen ertoe leidt dat deze die afkomstig zijn van onroerende goederen die niet verhuurd worden en die in andere lidstaten gevestigd zijn tegen een hoger bedrag geëvalueerd worden dan deze van zelfde goederen die in de eerste lidstaat gevestigd zijn”.

Ziehier een beslissing die meer dan één Belg die een niet-verhuurd tweede verblijf in een andere lidstaat heeft, zou kunnen interesseren, en meer bepaald in Frankrijk, waar net zoals in België aan de gebouwen een fictief inkomen wordt toegekend die dient voor de vaststelling van de grondbelasting. Er zou in de toekomst met dit fictief inkomen enkel moeten rekening gehouden worden voor de bepaling van het tarief van hun belasting in België, met uitzondering van de huurwaarde van het goed.

Auteur : Martin Van Beirs

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator