ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor investering in zones met moeilijkheden

De wet van 15 mei 2014 op de uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance houdt onder andere een steunmaatregel in via de fiscaliteit voor de investering. Het Koninklijk Besluit van 13 juni 2014 verduidelijkt enkele toepassingscriteria van deze maatregel.

Deze maatregel maakt deel uit van de huidige economische context van sluiting of herstructurering van ondernemingen op grote schaal met een groot verlies van arbeidsplaatsen tot gevolg.

Wanneer een onderneming zal investeren in een erkende zone met moeilijkheden zal het voor die onderneming in bepaalde gevallen mogelijk zijn om een gedeeltelijke vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen van 25% gedurende de twee eerste jaren van aanwerving van de werknemer die op basis van deze maatregel gerekruteerd wordt. Het bedrag dat vrijgesteld wordt van voorheffing zal op die manier door de werkgever kunnen behouden worden.

De vrijstelling van betaling wordt beperkt door de werkgever en bedraagt maximum 7,5 miljoen euro gedurende een periode van 36 maanden.

Concreet betekent dit dat het betrokken gewest, in geval van collectief ontslag, aan de Minister van Financiën voorstelt om een steunzone te bepalen met een toepassingsperiode van maximum zes jaar in een straal van maximum 40 kilometer van de vestiging van de bedrijven die getroffen zijn door gevallen van collectief ontslag. Het gewest zal slechts voor maximum vier gevallen van collectief ontslag steunzones kunnen voorstellen. Er worden ook beperkingen voorzien voor wat betreft de oppervlakte die de steunzone mag beslaan en het aantal inwoners dat die oppervlakte mag tellen. De steunzone mag wel samengesteld zijn uit onderbroken zones.

De wet zegt wat men onder “collectief ontslag” moet verstaan. Het betreft een geheel van ontslagen die ten minste 500 werknemers tijdens een periode van drie jaar treft in één of meerdere vestigingen van één of meerdere bedrijven die zich in een ononderbroken zone van 20 km² bevinden binnen een cirkel met een straal van maximum 5 km. De wet zegt ook dat de drempel van 500 ontslagen werknemers tot 250 kan teruggebracht worden als de totaliteit van de steunzone die door het gewest wordt voorgesteld een jeugdwerkloosheidsgraad kent die gelijk wordt geacht met het gemiddelde van de jaarlijkse graad van jeugdwerkloosheid in de gemeenten van de betrokken zone, die hoger is dan 125% van het nationaal gemiddelde.

Sommige activiteitensectoren worden uitgesloten van het toepassingsveld van deze maatregel, zoals de ijzer- en staalindustrie, de synthetische vezelindustrie, de landbouwsector of de energiesector bijvoorbeeld.

Om van de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing te kunnen genieten, moet de werkgever een nieuwe investering doen die een arbeidsplaats creëert.

Investeringen waarvoor geen regionale steun wordt toegekend, worden voor deze maatregel uitgesloten. De uiteenzetting van de motieven rechtvaardigt dit op grond van het feit dat de federale tussenkomst moet beschouwd worden als een bijkomende steunmaatregel naast de regionale steunmaatregelen.

Er wordt echter wel een onderscheid gemaakt tussen grote bedrijven en de KMO’s voor wat betreft de investering. Voor deze laatste zijn de voorwaarden soepeler.

Voor de toepassing van deze wet krijgen de KMO’s een bredere definitie die geïnspireerd is op het Europese recht in deze materie. Het betreft bedrijven die voor de laatste of voorlaatste afgesloten aanslagperiode en gedurende ten minste twee opeenvolgende aanslagperiodes een jaarlijks gemiddelde van ten minste 250 werknemers in dienst hadden en waarvan het jaarlijks omzetcijfer exclusief BTW 50 miljoen euro niet overschrijdt, of het jaarlijks balanstotaal niet hoger is dan 43 miljoen euro.

Voor de grote bedrijven moet de investering in materiële of immateriële vaste activa gedaan zijn die verband houden met opening van een nieuwe vestiging of met de verscheidenheid van de activiteit van een vestiging voor zover dat de nieuwe activiteit niet identiek noch vergelijkbaar is met deze die ze voordien uitoefende.

Voor de KMO’s zijn de mogelijkheden groter en kan het bijvoorbeeld ook gaan om vaste activa die verband houden met de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande vestiging of met een fundamentele verandering in het geheel van productieprocessen van een bestaande vestiging.

Deze investering kan in bepaalde gevallen bijvoorbeeld ook een overname van materiële of immateriële vaste activa betreffen van een vestiging die deel uitmaakt van een bedrijf dat failliet is gegaan.

De nieuwe arbeidsplaats die op die manier gecreëerd werd, moet gedurende ten minste 3 jaar voor de KMO’s en gedurende 5 jaar voor de grote bedrijven behouden worden.

Bovendien kan deze vrijstelling van betaling van bedrijfsvoorheffing niet toegepast worden op de belastbare vergoedingen van werknemers voor welke een andere vrijstelling van betaling van bedrijfsvoorheffing reeds van toepassing is.

Nu moeten we afwachten op welke manier deze maatregel door de gewesten zal gebruikt worden en wat concreet de impact zal zijn van een dergelijke eenmalige en tijdelijke maatregel op de arbeid die in ieder geval de door de bedrijven geuite noodzaak van een echte algemene daling van de werkgeverskosten niet zal vervangen.

Auteur : Lida Achtari

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator