ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

“DLU Quater”: publicatie van de FAQ op de website van de FOD Financiën

De FOD heeft op zijn website een reeks FAQ gepubliceerd die zorgen voor een beter begrip en voor een eenvoudige implementatie van de procedure die ingevoerd werd bij Wet van 21/07/2016, die in werking treedt op 01/08/2016. Deze FAQ bevatten 48 vragen. De verduidelijkingen die de meeste aandacht trekken zijn de nummers34 en 35 van de FAQ inzake “fiscaal verjaarde kapitalen”.

Vraag 34 tracht een antwoord te geven op de vraag of “fiscaal verjaarde kapitalen” al dan niet moeten geregulariseerd worden. In haar antwoord beperkt de administratie zich tot het weergeven van de wettekst (“DLU Quater”). Ter herinnering, deze verduidelijkt dat “de aangever moet in zijn aangifte aan de hand van schriftelijk bewijs, aantonen dat de inkomsten, de sommen, de btw-handelingen en de fiscaal verjaarde kapitalen hun normale belastingregime hebben ondergaan en in alle andere gevallen moeten geregulariseerd worden” (artikel 11 van de wet).

Vraag 35 is een aanvulling op de vorige vraag en tracht vast te stellen hoe het Contactpunt Regularisaties een aanvraag gaat behandelen waarin de aangever uitsluitend inlichtingen verstrekt met betrekking tot niet-verjaarde fiscale inkomsten (zoals roerende inkomsten) maar niets opgeeft over “fiscaal verjaarde kapitalen”, die hij overigens niet zou regulariseren.

De bedoelingen van de administratie zijn zeer duidelijk want zij wijst erop dat in dergelijk geval zij de aangever zal vragen om met een schriftelijk bewijs aan te tonen dat de “fiscaal verjaarde kapitalen” in het verleden onderworpen waren aan een normaal belastingregime (niet-belastbaar of belast karakter). Indien de aangever niet slaagt in voormelde bewijsvoering en ook niet bereid is om de regularisatie uit te breiden door opname van fiscaal verjaarde kapitalen, zal de heffing berekend worden inclusief de fiscaal verjaarde kapitalen.

Deze verduidelijking bevestigt het dwingend karakter van de regularisatie van de “fiscaal verjaarde kapitalen”, tenzij het bewijs geleverd wordt van hun niet-belastbaar of reeds belast karakter, maar steeds “onder voorbehoud van paragrafen 3 en 4 van de wet van 21/07/2016 (zie verder). Deze kapitalen zullen onderworpen zijn aan een heffing van 36% (in 2016; 37% in 2017, 38% in 2018, 39% in 2019 en 40% vanaf 2020). De verplichte aangifte van de “fiscaal verjaarde kapitalen” werd overigens bevestigd door de minister van Financiën, tijdens zijn verklaring in de Kamer op 27 oktober 2016.

De aangever die niet akkoord gaat met deze heffing “van rechtswege” toegepast door het Contactpunt Regularisaties kan evenwel jurisdictioneel beroep uitoefenen tegen deze berekening en de door de administratie “voorgestelde” heffing, bij de Rechtbank van Eerste Aanleg waarvan hij afhangt. De aangever dient evenwel dit jurisdictioneel beroep uit te oefenen alvorens te betalen en alvorens er een attest wordt afgeleverd door het Contactpunt Regularisaties.

Deze nieuwigheid wordt voorgesteld als een toegeving aan de belastingplichtige. Doch in feite is het alleen maar de toepassing van een arrest van het Grondwettelijk Hof van 19 september 2014. Een dergelijk arrest geldt voor iedereen, dus ook voor de belastingadministratie.

Nochtans zwijgt de tekst van de FAQ in alle talen over de afdwingbaarheid van het verzoek tot betaling van de heffing dat verstuurd werd door het Contactpunt Regularisaties. Is het Contactpunt Regularisaties bij machte om, in de periode tussen de vaststelling en opeising bij de aangever en het moment waarop deze heffing bevestigd of verworpen wordt door de betrokken rechtbank, over te gaan tot invordering of bewarende maatregelen te nemen op de eigendommen van de belastingplichtige? Dit onderwerp blijft onaangeroerd en de onzekerheid blijft.

Wij weten dat de gerechtelijke achterstand in België zodanig groot is dat het 5 tot 10 jaar kan duren alvorens een belastinggeschil definitief beslecht wordt. We kunnen ons dus makkelijk voorstellen dat een misnoegde aangever niet snel een vonnis zal verkrijgen in een geschil met het Contactpunt Regularisaties. Zo is ook de vraag over de omvang van de macht van de belastingadministratie niet louter theoretisch, want we weten dat zij in geval van een vastgestelde doch betwiste belasting het recht heeft om de verkoopprijs van een onroerend goed of zelfs de afwikkeling van een nalatenschap te laten blokkeren.

“Fiscaal verjaarde kapitalen” moeten geregulariseerd worden. Dat staat vast. Nu alleen nog bepalen wat dit begrip inhoudt.

In haar antwoord op vraag 21verduidelijkt de administratie dat hiermee deze kapitalen bedoeld zijn waarvan de belastingadministratie, op het ogenblik van de indiening van de regularisatieaangifte geen heffingsbevoegdheid meer kan uitoefenen in hoofde van diegene op wiens naam de regularisatieaangifte is ingediend, ingevolge het verstrijken van de gewone of buitengewone termijnen die op fiscaal vlak van toepassing zijn.

In dit opzicht is het interessant om vast te stellen dat de administratie uitdrukkelijk verwijst naar de buitengewone termijn volgens welke belasting kan geheven worden, ook na verloop van de normale termijnen en die eventueel kunnen verlengd worden, bijvoorbeeld wanneer een controle of een onderzoek uitwijzen dat de belastingplichtige een inbreuk heeft gepleegd tegen de bepalingen van de belastingwetgeving gedurende de vijf jaar die de vaststelling van de inbreuk voorafgaan.

Het is algemeen geweten dat de belastingadministratie van dit artikel gebruik maakt in belastingdossiers met een repressief luik, om het recht te “recupereren” om inkomsten in hoofde van een belastingplichtige te belasten, zelfs na de referentieperiode van 7 jaar.

Moeten we daaruit afleiden dat de belastingplichtige zijn eigen rechter moet spelen, of ervan uitgaan in welke mate hij strafrechtelijk zou kunnen vervolgd worden, of vervolgd zijn, en zelf de datum van de verjaring moet doen “opschuiven” naar de periode voor de gewone verlengde termijn van 7 jaar? Ook hieromtrent bestaat geen duidelijkheid...

Wij voegen er nog aan toe dat het antwoord op vraag 22 tussen de verplichte bijlagen bij het fiscale luik van de regularisatie het “fraudeschema” aanhaalt, dat een korte weergave is van het fraudeschema opgesteld door de belastingplichtige en de “bondige verklaring” van dit fraudeschema dat inlichtingen verschaft over de omvang en de oorsprong van de inkomsten en geregulariseerde kapitalen, in de periode waarin deze zijn ontstaan en de voor de geregulariseerde bedragen gebruikte financiële rekeningen.

Wanneer we deze verplichting tegenover de tekst van de “DLU Quater”-wet zetten, die lijkt aan te geven dat indien de aangever belast wenst te worden over zijn fiscaal verjaarde kapitalen, hij dit slechts zou kunnen (terwijl de wet hem ertoe verplicht) na de vorm van de “fraude” waaraan hij zich heeft schuldig gemaakt te hebben aangetoond (zoals bewijzen dat het om beroepsmatige inkomsten gaat die niet werden aangegeven hoewel hij daartoe verplicht was), op basis van een schriftelijk bewijs.

Betekent dit dat een regularisatie eenvoudigweg geweigerd wordt aan een belastingplichtige, wanneer deze heeft vastgesteld dat hij zijn kapitaal moet regulariseren, bijvoorbeeld omdat hij niet langer beschikt over een bewijs van de oorsprong van de kapitalen, of van hun belastbaar of reeds belast karakter en hij daarom de juiste oorsprong van de vermoede fraude niet meer kan aantonen? Opnieuw moeten we vaststellen dat de FAQ geen oplossing brengen voor deze tegenstrijdigheid in de wettekst...

Er kan dus enkel uit besloten worden de belastingplichtige, die beroep wenst te doen op deze regularisatieprocedure, aan te zetten, om met zijn adviseurs zijn feitelijke situatie te bekijken, en de reikwijdte te evalueren van de procedure die hij moet starten, samen met de gevolgen ervan. Indien hij de procedure start, zal hij moeten kunnen bewijzen dat de “fiscaal verjaarde kapitalen” die hij bezit reeds belast werden, of nooit belastbaar waren. In alle andere gevallen moeten ze geregulariseerd worden. Uiteraard is het tarief voor een dergelijke regularisatie hoog (36% in 2016, 37% in 2017…). Men kan in deze “sanctie” evenwel een voordeel zien voor de aangever die zijn kaptalen naar België wil verplaatsen om ze hier aan te wenden, omdat - behoudens uitzondering - hij zo geniet van strafrechtelijke immuniteit en niet langer blootgesteld is aan vervolging in het kader van de antiwitwaswetgeving.

Auteur : Jonathan Chazkal

« DLUquater » : publication des FAQ sur le site du SPF FINANCES

Le SPF a publié sur son site des FAQ visant à assurer une meilleure compréhension, et une mise en application aisée, de la procédure introduite par la loi du 21.07.2016, entrée en vigueur à la date du 01.08.2016. Ces FAQ comportent 48 questions. Les précisions qui suscitent le plus d’intérêt sont contenues sous les numéros 34 et 35 des FAQ , en lien avec les « capitaux fiscalement prescrits ».

La question 34 vise à déterminer si « Les capitaux fiscalement prescrits » doivent ou non être régularisés ? Dans sa réponse, l’administration se limite à rappeler le texte de la loi (« DLUquater »), qui, pour rappel, précise que le déclarant doit démontrer dans sa déclaration, au moyen d'une preuve écrite, que les revenus, les sommes, les opérations T.V.A. et les capitaux fiscalement prescrits, ont été soumis à leur régime fiscal ordinaire, à défaut de quoi ceux-ci doivent être régularisés» (article 11 de la loi).

La question 35 complète la précédente, en ce qu’elle vise à déterminer comment le Point de Contact Régularisations va traiter une demande dans laquelle le déclarant donnerait des informations uniquement sur les revenus fiscalement non prescrits (par exemple, des revenus mobiliers) mais n’indiquerait rien sur les « capitaux fiscalement prescrits » qu’il ne régulariserait pas par ailleurs.

L’administration est ici est très claire quant à ses intentions, puisqu’elle indique que dans un tel cas, elle demandera au déclarant de démontrer, au moyen d’une preuve écrite, que les « capitaux fiscalement prescrits » ont été soumis par le passé à leur régime fiscal ordinaire (caractère non taxable ou taxé). Si le déclarant n’apporte pas cette preuve et s’il n’est pas disposé à étendre sa régularisation en y incluant les capitaux fiscalement prescrits, le prélèvement sera calculé capital fiscalement prescrit inclus.

Cette précision confirme le caractère contraignant de la régularisation des « capitaux fiscalement prescrits », à moins que la preuve de leur caractère non taxable ou déjà taxé soit rapportée, mais « sous réserve des alinéas 3 et 4 » de la loi du 21.07.2016 (voir ci-dessous). Ces capitaux devront être soumis au prélèvement de 36% (en 2016 ; 37% en 2017, 38% en 2018, 39% en 2019 et 40% à partir de 2020). L’obligation de déclaration des « capitaux fiscalement prescrits » fut par ailleurs confirmée par le ministre des Finances, lors d’une déclaration à la Chambre, en date du 27 octobre 2016.

Le déclarant, contrarié par le prélèvement « d’office » pratiqué par le Point de Contact Régularisations, pourra introduire un recours juridictionnel contre le calcul et le prélèvement « proposés » par l’administration, en soumettant ce litige au tribunal de première instance dont il relève. Ce recours juridictionnel devra être exercé avant de procéder au paiement et d’obtenir l’attestation émanant du Point de Contact Régularisations.

Cette nouveauté est présentée comme une « concession » accordée au contribuable. Il ne s’agit en réalité que d’une application d’un arrêt de la Cour constitutionnelle du 19 septembre 2014. Un tel arrêt s’impose à tous, soit également à l’administration fiscale.

Le texte des FAQ reste cependant muet quant au caractère exécutoire de la demande de paiement du prélèvement notifiée par le Point de Contact Régularisations. Entre le moment où le prélèvement est établi et réclamé au déclarant, et le moment où ce prélèvement est confirmé ou infirmé par le tribunal saisi, le Point de Contact Régularisations peut-il exercer un pouvoir de recouvrement, ou mettre en place des mesures de conservation, sur les biens du contribuable ? Rien n’est dit sur le sujet et l’incertitude règne.

L’on sait que l’arriéré judiciaire est tel en Belgique qu’il faut souvent entre 5 et 10 ans pour qu’un litige fiscal soit tranché définitivement. L’on peut imaginer que le déclarant contrarié n’obtiendra pas rapidement une décision tranchant son litige avec le Point de Contact Régularisations. Aussi, la question de l’étendue des pouvoirs de l’administration fiscale n’est pas qu’une question théorique puisque l’on sait que face à un impôt établi, mais contesté, elle est en droit de faire consigner le prix de vente d’un bien immobilier, voire de bloquer la liquidation d’une succession…

Les « capitaux fiscalement prescrits » doivent être régularisés. C’est un fait. Encore faut-il s’entendre sur ce que recouvre cette notion.

Sous la réponse à la question 21, l’administration précise que l’on entend par tels capitaux les capitaux à l’égard desquels l’administration fiscale ne peut plus exercer, au moment de l’introduction de la déclaration-régularisation, de pouvoir de perception dans le chef de celui au nom de qui la déclaration-régularisation est introduite, suite à l’expiration des délais ordinaires ou extraordinaires applicables en matière fiscale.

Il est intéressant à cet égard de constater que l’administration fait ici expressément référence au délai extraordinaire d’imposition en vertu duquel l’impôt peut encore être établi, même après l’expiration des délais ordinaires, le cas échéant étendus, par exemple lorsqu’un contrôle ou une enquête fait apparaître que le contribuable a contrevenu aux dispositions des codes fiscaux au cours d’une des 5 années qui précède celle de la constatation de l’infraction.

L’on sait que cet article est généralement utilisé par l’administration fiscale, dans des dossiers fiscaux qui font l’objet d’un volet répressif, afin de « récupérer » le droit d’imposer des revenus dans le chef d’un contribuable, même au-delà de la période de référence de 7 ans.

Doit-on en induire que le contribuable doit se faire le juge de sa propre situation, envisager l’hypothèse où il pourrait, voire aurait pu, faire l’objet de poursuites pénales, et faire par lui-même « remonter » la date de survenance de la prescription des « capitaux » à une période antérieure au délai ordinaire étendu de 7 ans ? Rien n’est précisé à ce sujet…

Précisons encore que la réponse à la question 22, identifie parmi les annexes obligatoires au volet fiscal de la régularisation le « schéma de fraude », qui vise à informer succinctement du schéma de fraude mis en place par le contribuable, et l’« explication succincte » de ce schéma de fraude, qui doit informer quant à l’ampleur et l’origine des revenus, et capitaux régularisés, de la période pendant laquelle ceux-ci sont apparus, et des comptes financiers utilisés pour les montants régularisés…

Mettons ensuite cette obligation en parallèle avec le texte de la loi « DLUquater » qui semble préciser que si le déclarant souhaite subir la taxation sur le capital fiscalement prescrit, il ne le pourrait (alors que la loi l’y oblige) qu’après avoir démontré, preuve écrite à l’appui, le type de « fraude » commise par lui (par exemple, prouver qu’il s’agit de revenus professionnels perçus par le passé et qui n’auraient pas été déclarés alors qu’ils le devaient).

Est-ce à dire que la régularisation serait de ce fait purement et simplement refusée au contribuable, si après avoir constaté qu’il doit régulariser son capital, par exemple parce qu’il n’a plus de preuve disponible de l’origine des fonds, de leur caractère taxé ou non taxable, il ne pourrait justement plus prouver l’origine précise de la « fraude » présumée ? Il faut constater, à nouveau, que les FAQ n’apportent aucune solution à cette contradiction du texte légal …

Une seule conclusion s’impose, soit d’inciter tout contribuable qui souhaiterait recourir à la procédure de régularisation d’examiner, avec son conseil, sa situation factuelle, et d’évaluer l’ampleur que doit prendre la procédure à mettre en place, et les conséquences de celle-ci… S’il choisit de la mettre en place, il lui faudra prouver que les « capitaux fiscalement prescrits » qu’il possède ont été taxés, ou n’ont jamais été taxables. A défaut, il devra les régulariser. Le tarif d’une telle régularisation est évidemment lourd (36% en 2016, 37% en 2017…). L’on peut cependant trouver dans cette « sanction » un avantage pour le déclarant qui envisage de rapatrier son capital en Belgique en vue de l’utiliser, puisque sauf exception, il bénéficiera alors de l’immunité pénale, et ne sera plus susceptible de faire l’objet de poursuites au regard de la législation « anti-blanchiment »….

Auteur : Jonathan Chazkal
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator