ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Nieuwe positieve bevestigingen van de dienst voorafgaande beslissingen betreffende levensverzekeringen in co-intekening en successierechten

Een levensverzekeringscontract van het type Tak 23 afsluiten is niet alleen een interessante belegging die in bepaalde gevallen roerende inkomsten opbrengt die niet belast zijn aan de natuurlijke personenbelasting; het is ook een krachtig instrument van vermogensplanning, meer bepaald tussen echtgenoten, al dan niet gehuwd.

Dergelijk type contract kan inderdaad een vermogensplanning tussen twee of meer personen ondersteunen, wat leidt tot het vervangen van het tarief van successierechten dat in principe van toepassing is tussen die personen, door een éénmalige belasting van 2% die verschuldigd is bij aanvang, dit alles met de garantie voor de overlevende van de exclusiviteit van de beschikbaarheid van de fondsen, gedurende zijn of haar verdere leven, en dit zelfs wanneer er nog andere erfgenamen zijn.

De Dienst Voorafgaande Beslissingen die zich uitspreekt over dossiers die aan hen worden voorgelegd door de belastingplichtigen die een voorafgaandelijk advies van de administratie wensen te bekomen over een handeling die zij plannen uit te voeren, heeft zich reeds meerdere keren uitgesproken in het voordeel van het niet toepassen van de toepassing van successierechten op dat type van vermogensstructurering waarin geen bepalingen ten aanzien van belastingplichtige derden vastgelegd zijn, en dit sinds meerdere jaren.

Natuurlijk moeten de contracten een zeker aantal onmisbare bepalingen bevatten, opdat de optimalisatie efficiënt zou zijn: het moet gaan over een « levenslang » contract, met andere woorden een contract dat slechts wordt ontbonden op de dag dat de laatste verzekerde komt te overlijden; de personen die elkaar onderling wensen te bevoordelen, moeten allemaal aangeduid zijn als verzekerde; ten slotte moet er tussen de intekenaars een beding van aanwas op het verzekeringscontract afgesloten zijn, in geval de één eerder overlijdt dan de andere. Sommige vermogensstructureringen maken het ook mogelijk om een dergelijk soort handeling te doen door twee of meer afzonderlijke contracten af te sluiten.

Ten slotte moeten de begunstigden bij overlijden absoluut personen zijn, wel zelf gekozen door de intekenaars, maar die niet de verzekerden zelf mogen zijn.

Elke intekenaar kan dan bij leven, de rechten uitoefenen die aan hem of haar werden toegekend door de wet van 4 april 2014 op het verzekeringscontract, in het bijzonder het recht van afkoop (dat vrijgesteld zal zijn van directe belastingen, ook als het geïnvesteerde kapitaal ondertussen gegroeid is door de ontvangst van roerende inkomsten). Hetgeen de intekenaars dus in het contract hebben ingebracht, kan dus op elk ogenblik teruggenomen worden zonder door hen belast te worden, ook na het overlijden van één van hen.

Dit recht behoort gezamenlijk toe aan de verschillende intekenaars als het onderschreven contract uniek is en gaat over naar de overlevende intekenaar(s) wanneer het deel van de eerst stervende groter is geworden dan dat van de overlevenden.

Aangezien de uitvoering van de verzekering pas op het ogenblik van het laatste overlijden kan geëist worden, leidt het of het/de eerste overlijden(s) tot geen enkele uitvoering van prestatie (met andere woorden geen enkele kapitaalstorting) vanwege de verzekeraar en er is dus, voor het laatste overlijden, geen enkele belastbare bijdrage krachtens het Wetboek van successierechten ten titel van voorwaarden ten gunste van derden.

Op 5 en 12 juli 2016 heeft de DVB vier nieuwe beslissingen hieromtrent genomen, die allemaal bevestigen dat deze verzekeringskapitalen niet belastbaar zijn op het ogenblik van het eerste overlijden (we noteren echter dat de administratieve autoriteit die bevoegd is voor het Vlaamse Gewest op vandaag niet dezelfde mening heeft als de Federale DVB; maar de positieve bestuurlijke rechtspraak zelf van de DVB die bevoegd is voor het Brussels en Waalse Gewest is volledig constant).

Niettemin legt de DVB voortaan een voorwaarde op (die uiteraard niet opgenomen is in de wet), voor het behoud van deze vrijstelling aangezien ze zegt dat indien het contract vrijwillig zou ontbonden worden door de overlevende echtgenoot, na het eerste overlijden, door een volledige terugkoop, dan zou dit kunnen beschouwd worden als een oneerlijke handeling die daarna door de administratie zou kunnen beschouwd worden als een belastbare handeling, eerder dan een fiscale fraude. Dit tenzij de overlevende echtgenoot andere dan belastingmotieven zou kunnen rechtvaardigen. Maar in de meeste gevallen zullen dergelijke motieven perfect te rechtvaardigen zijn, gezien één van de doelstellingen van dat type contracten is om de (burgerlijke) bescherming van de overlevende echtgenoot te verzekeren, alsook voldoende bestaansmiddelen.

In realiteit versterkt deze « voorwaarde », die door de Dienst Voorafgaande Beslissingen lijkt voorzien te zijn, alleen maar de aanvaarding van dat type van efficiënte vermogensstructurering, wat de DVB reeds herhaaldelijk in het verleden bevestigd heeft.

Thema : Successierechten Auteur : Severine Segier

Nouvelles confirmations positives du service des décisions anticipées en matière d’assurance-vie en cosouscription, et droits de succession

Conclure un contrat d’assurance-vie de type Branche 23 n’est pas uniquement un placement intéressant générant, dans certains cas, des revenus mobiliers non taxés à l’impôt des personnes physiques ; il s’agit également d’un outil performant de planification patrimoniale, notamment entre conjoints, mariés ou non.

Ce type de contrat peut en effet soutenir une planification patrimoniale entre deux ou plusieurs personnes, conduisant à remplacer le tarif des droits de succession applicable en principe entre celles-ci, par une taxe unique de 2 % due à l’entrée, tout en garantissant au survivant l’exclusivité de la disposition des fonds, sa vie durant, et ce même en présence d’autres héritiers.

Le Service des décisions anticipées, qui se prononce sur des dossiers qui lui sont soumis par les contribuables souhaitant obtenir l’avis préalable de l’administration, au sujet d’une opération qu’ils projettent, s’est déjà prononcé à de très nombreuses reprises en faveur de l’absence d’application de droits de succession à ce type de structuration de patrimoine ne constituant pas des stipulations pour autrui taxables, et ce depuis plusieurs années.

Bien entendu, il faut, pour que l’optimisation soit efficace, que les contrats prévoient un certain nombre de dispositions indispensables : il doit s’agir d’un contrat « vie entière », c’est-à-dire qui n’est liquidé qu’au jour du décès du dernier assuré ; il faut que les personnes qui souhaitent l’une l’autre s’avantager, soient toutes désignées comme assurées ; enfin, il faut que soit conclue entre les souscripteurs une clause d’accroissement des droits sur le contrat d’assurance, en cas de prédécès de l’un d’eux. Certaines structurations de patrimoine permettent également d’effectuer une opération de ce type via la conclusion de deux ou plusieurs contrats distincts.

Enfin, les bénéficiaires décès doivent nécessairement être des personnes, certes laissées au choix des souscripteurs, mais qui ne peuvent comprendre les assurés eux-mêmes.

Chaque souscripteur peut alors, de son vivant, exercer les droits qui lui sont conférés par la loi du 4 avril 2014 sur le contrat d’assurance, en particulier le droit au rachat (qui sera exonéré d’impôts directs, même si le patrimoine investi s’est accru entre-temps suite à la perception de revenus mobiliers). Ce que les souscripteurs ont apporté dans le contrat, peut donc être repris à tout moment sans taxation par ceux-ci, même après le décès de l’un d’eux.

Ce droit appartient conjointement aux différents souscripteurs si le contrat souscrit est unique, et passe au(x) souscripteur(s) survivant(s), lorsque la part de l’assuré prédécédé vient accroître celle des survivants.

Comme la prestation d’assurance n’est exigible qu’au moment du dernier décès, le ou les premier(s) décès ne donne(nt) lieu à aucune prestation (c’est-à-dire aucun versement de capital) de la part de l’assureur, et il n’y a donc, avant le dernier décès, aucune attribution taxable en vertu du Code des droits de succession au titre de stipulation pour autrui.

Les 5 et 12 juillet 2016, le SDA a rendu quatre nouvelles décisions à ce propos, qui toutes confirment le caractère non taxable de ces capitaux d’assurance au moment du premier décès (notons toutefois que l’autorité administrative compétente pour la Région flamande n’est pour l’instant pas du même avis que le SDA Fédéral ; mais la jurisprudence administrative positive du SDA compétent pour les Régions bruxelloise et wallonne est quant à elle tout à fait constante).

Le SDA impose cependant dorénavant une condition (qui n’est bien évidemment pas contenue dans la loi), pour le maintien de cette exonération puisqu’il précise que si le contrat devait être dissout volontairement par le conjoint survivant, après le premier décès, par la voie d’un rachat total, cela pourrait être considéré comme une opération abusive, que l’administration pourrait dès lors considérer, non pas comme une fraude fiscale, mais comme une opération taxable. Ceci, sauf dans la mesure où le conjoint survivant pourrait justifier de motifs autres que fiscaux. Or, dans la toute grande majorité des cas, de tels motifs seront parfaitement justifiables, l’un des objectifs de ce type de contrat étant d’assurer la protection (civile) du conjoint survivant, ainsi que des moyens d’existence suffisants.

En réalité, cette « condition » qui semble être prévue par le Service des décisions anticipées, ne fait donc que renforcer l’acceptation de ce type de structuration efficace de patrimoine, que le SDA a déjà affirmée à de nombreuses reprises par le passé.

Séverine SEGIER
Thème : Les droits de succession Auteur : Severine Segier
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator