ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

« Interne » meerwaarden: de controles zijn gestart!

We hebben reeds meerdere keren de evolutie van de Belgische administratieve en gerechtelijke rechtspraak inzake de meerwaarde op zogenaamde « interne » overdracht becommentarieerd.

We herhalen nog eens dat we van dergelijke zogenaamde « interne » overdracht spreken wanneer de belastingplichtige de aandelen van een « operationele » vennootschap die hij controleert, overdraagt aan of inbrengt in een Belgische of buitenlandse (meestal een Luxemburgse vennootschap) « holding » vennootschap die hij ook controleert.

De verrichting vindt plaats aan de « markt » waarde (verkoopwaarde) van de ingebrachte of overdragen aandelen, ofwel ongeveer de waarde van de creatie of aankoop van de aandelen van de operationele vennootschap, vermeerderd met de reserves die de vennootschap tijdens haar bestaan heeft opgebouwd. Die reserves, die opgebouwd zijn in de operationele vennootschap die een filiaal is geworden, « stijgen » daarna in de holding onder de vorm van een uitgekeerd dividend.

Voor zover dat die dividenden kunnen genieten van een vrijstelling van roerende voorheffing aan de bron (stelsel « Moeder-Filiaal ») en van een « DBI-aftrek » (holding naar Belgisch recht) of van het « toetredingsprivilege» (Luxemburgse holding) op het einde, leidt maar tot de heffing van weinig belasting (Belgisch regime) of zelfs geen (Luxemburgs regime).

Als de verrichting wordt uitgevoerd door een overdracht aan de holding, maakt de overnemende belastingplichtige door de betaling van de verkoopprijs van de aandelen onmiddellijk, of op termijn, maar direct, liquide middelen vrij (en geniet zo van de toekenning van de reserves van de operationele vennootschap). Wanneer de verrichting wordt uitgevoerd door een inbreng, dan zal hij het kapitaal van de holding moeten verminderen om van dezelfde liquide middelen te kunnen genieten.

In het Belgische recht zal deze kapitaalvermindering op het « werkelijk volstorte kapitaal » ten belope van de waarde van de inbreng of overdracht van de aandelen van de operationele vennootschap (marktwaarde), en bijgevolg moeten vrijgesteld worden van belasting. In het Luxemburgse recht is dergelijke kapitaalvermindering echter belastbaar ten titel van dividend, als ze wordt doorgevoerd wanneer de holding nog over reserves beschikt, wat de heffing van een bronbelasting van 15% inhoudt en een belasting op het netto-dividend in de staat waar de vennootschap gevestigd is, tegen een tarief vandaag van 27% (in de toekomst 30%).

In de 2 hypotheses komt de verrichting uiteraard ten goede van het privévermogen van de belastingplichtige aandeelhouder, maar dit is niet de verplicht, of alleen maar, de motivatie van de actie (we zouden inderdaad kunnen denken aan de controlerende aandeelhouder van een vennootschap die zijn erfenis wilt regelen ten voordele van kinderen die niet overeenkomen, of de overdracht naar de volgende generatie wilt organiseren zonder zich onmiddellijk uit de zaken terug te trekken, enz.).

Uiteraard heeft de verrichting maar belang als ze niet leidt tot een onmiddellijke belasting van de reserves die de operationele vennootschap heeft opgebouwd, onder de vorm van een « meerwaarde » van overdracht of inbreng, in hoofde van de aandeelhouder, dit naast de effecten van de actie en de vermenigvuldiging van structuren die daarmee gepaard gaat.

Men weet dat de meerwaarden op aandelen die vallen onder het normale beheer van een privévermogen in principe vrijgesteld zijn, rechtens artikel 90,1°, WIB92. Sinds de invoering van artikel 90,9° in het WIB92 zijn de meerwaarden op aandelen of deelbewijzen, buiten de uitvoering van een beroepsactiviteit, belastbaar ten titel van diverse inkomsten (33%), behalve, opnieuw, als ze betrekking hebben op handelingen van normaal beheer van een privévermogen.

We moeten dus bepalen of het type meerwaarde, verbonden met een « interne » overdracht, onder het normale beheer van een privévermogen valt of niet. Reeds vele jaren geeft de belastingadministratie hierop een negatief antwoord, van mening zijnde dat de verrichting van nature « speculatief » is en dus belastbaar. Dit standpunt van de administratie heeft er in 2009 reeds toe geleid dat de wetgever artikel 90, WIB92, heeft gewijzigd, meer bepaald door een de voorgenoemde paragraaf 9° aan toe te voegen, teneinde de belasting van meerwaarden op « interne » overdrachten mogelijk te maken.

Dit is echter een onvolmaakt initiatief, gezien de Dienst Voorafgaande Beslissingen van de belastingadministratie reeds meerdere keren, en voor de laatste keer in november 2013, vraagt om dergelijke handelingen te onderzoeken en er het niet-belastbaar karakter van heeft goedgekeurd, zelfs na de invoering van artikel 90,9° in het WIB92, maar wel op voorwaarde dat de verrichting gebeurt onder de vorm van een « inbreng », dat deze (meer bepaald) geïnspireerd is door « niet-fiscale » motieven en dat er een « stand still » periode van 3 jaar wordt gerespecteerd door de partijen te rekenen vanaf de initiële inbreng (ontbreken van wijziging van politiek rond uitkering van dividenden door de operationele vennootschap, ontbreken van wijziging van de politiek van management fees in hoofde van de operationele vennootschap en ontbreken van een kapitaalvermindering in hoofde van de betrokken vennootschappen). Dit standpunt werd trouwens geïnitieerd door de Minister van Financiën zelf, sinds 2005.

We noteren evenwel dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen in haar laatste advies van 28 november 2013 heeft gezegd dat een positieve voorafgaande beslissing (over de vraag rond vrijstelling van de inbreng) slechts kan beschouwd worden als het a priori valideren van het vrijgestelde karakter van de toekomstige kapitaalvermindering.

De regering wilt nu wat zij noemen een « ontwijkingstechniek » voorkomen en heeft in oktober 2016 aangekondigd dat zij van plan is om deze strijd in 2 stappen te organiseren, waarvan de eerste stap reeds werd uitgevoerd.

Vanaf 2016 zal de belastingadministratie overgaan tot een « doelgerichte controleactie » gericht op de « interne » overdrachten uitgevoerd vóór 1 januari 2017, gebaseerd op de algemene « antimisbruik » bepaling die onder artikel 344, §1, WIB92 is opgenomen.

Men kan reeds bezwaar maken tegen dergelijk initiatief in die zin dat de verrichting van « interne overdacht » in geen enkel geval de facto mag beschouwd worden als zijnde abusief op zich. Het kan maar zo zijn als ze enkel en alleen door puur fiscale motieven geïnspireerd is. Elk geval moet onderzocht worden en de concrete omstandigheden van de uitvoering van de verrichting, alsook haar intrinsieke motivatie zullen ingeroepen moeten worden teneinde een algemene bereidheid tot het heffen van belastingen waarvan de belastingadministratie blijk geeft, tegen te gaan.

Daarna zal, vanaf 2017, een nieuwe « antimisbruik » bepaling ingevoerd worden in het WIB92 en die zal moeten verduidelijken dat de aandelen of deelbewijzen die in een holding worden ingebracht niet langer zullen beschouwd worden als « werkelijk volstort kapitaal », behalve ten belope van de aankoopwaarde die deze aandelen of deelbewijzen (voorwerp van de inbreng) hadden in hoofde van de inbrenger. Op fiscaal vlak zal de inbreng dus neutraal zijn, net zoals wat er gebeurt in het kader van geïmmuniseerde herstructureringshandelingen… Het deel van de inbrengwaarde dat die « oorspronkelijke» aankoopwaarde zal overschrijden, zal beschouwd worden als een « belaste reserve » en zijn uitkering, ter gelegenheid van een kapitaalvermindering of een vereffening van de holding, zal gelijkaardig zijn met een dividend en zal het voorwerp uitmaken van een heffing aan de bron van de roerende voorheffing (een verwacht tarief van 30%, gezien de maatregel enkel de inbrengen zal betreffen die vanaf 1 januari 2017 werden uitgevoerd).

Hier ook kunnen we onze twijfels uiten over de efficiëntie van dergelijke maatregel. Zowel op juridisch vlak omdat ze leidt tot een betwistbare discriminatie, in bepaalde opzichten, tussen economische operatoren die in dezelfde omstandigheden zitten, maar die zouden beslissen om zich anders te structureren. Vervolgens op economisch vlak, omdat het evident lijkt dat de wetgever dergelijke assimilatie (van een deel van de inbreng in belastbare reserves) slechts kan creëren in hoofde van een Belgische holding …

De concrete maatregel wordt verwacht.

Thema : Vermogenswinsten Auteur : Melanie Daube

Plus-values « internes » : les contrôles sont lancés !

Nous avons déjà commenté, à plusieurs reprises, l’évolution de la jurisprudence administrative et judiciaire belge en matière de plus-value de cession dite « interne ».

Pour rappel, l’on parle d’une telle cession dite « interne », lorsque le contribuable cède, ou apporte, les actions d’une société « opérationnelle » qu’il contrôle à une société « holding », belge ou étrangère (le plus souvent, une société luxembourgeoise), qu’il contrôle également.

L’opération prend place à la valeur « de marché » (valeur vénale) des actions apportées ou cédées, soit approximativement la valeur de constitution ou d’acquisition des actions de la société opérationnelle, augmentée des réserves accumulées par la société en cours de vie sociale. Ces réserves, accumulées dans la société opérationnelles devenue filiale, « remontent » ensuite dans la société holding, sous la forme d’un dividende distribué.

Dans la mesure où ces dividendes peuvent bénéficier, à la source, d’une exonération du précompte mobilier (régime « Mère-Filiale »), et à la sortie, de la déduction « RDT » (holding de droit belge) ou du « privilège d'affiliation » (holding luxembourgeois), cette « remontée » n’engendre que peu (régime belge) voire pas (régime luxembourgeois) d’impôt.

Si l’opération prend place par la voie d’une cession à la holding, le contribuable cessionnaire dégage immédiatement, ou à terme, mais directement, des liquidités (et bénéficie de ce fait de l’attribution des réserves de la société opérationnelle) par le paiement du prix de vente des actions. Lorsque l’opération prend place par le biais d’un apport, il lui faudra réduire le capital de la holding pour profiter des mêmes liquidités.

En droit belge, cette réduction de capital devrait s’imputer sur du « capital réellement libéré » à concurrence de la valeur d’apport ou de cession des actions de la société opérationnelle (valeur de marché), et être en conséquence exonérée d’impôt. En droit luxembourgeois cependant, une telle réduction de capital, si elle s'effectue en présence de réserves dans la société holding, est imposable au titre de dividende, ce qui implique la perception d'une retenue à la source de 15%, et une imposition sur le dividende net dans l'Etat de la résidence, au taux actuel de 27% (30% dans le futur).

Dans les 2 hypothèses, l’opération profite évidemment au patrimoine privé du contribuable actionnaire, mais tel n’et pas obligatoirement, ou uniquement, la motivation de sa mise en place (l’on peut penser en effet à l’actionnaire de contrôle d’une société qui souhaite organisation sa succession au profit d’enfants ne s’entendant pas, ou organiser le passage à la génération future sans se retirer immédiatement des affaires, etc).

Evidemment, l’opération n’a d’intérêt que si elle n’implique pas, outre les effets de sa mise en place, et la multiplication des structures qu’elle induit, une taxation immédiate des réserves accumulées de la société opérationnelle, sous la forme d’une « plus-value » de cession ou d’apport, dans le chef de l’actionnaire.

L’on sait que les plus-values sur actions qui s’inscrivent dans le cadre de la gestion normale d'un patrimoine privé sont en principe exonérées, par l’effet de l’article 90,1°, CIR92. Depuis l’insertion dans le CIR 92 de l’article 90,9°, les plus-values sur actions ou parts qui sont réalisées à l’occasion de la cession à titre onéreux de ces actions ou parts, en dehors de l’exercice d’une activité professionnelle, sont imposables au titre de revenus divers (33%), sauf, à nouveau, si elles sont relatives à des opérations de gestion normale d’un patrimoine privé.

La question est donc de déterminer si ce type de plus-value, liée à une cession « interne », relève ou non de la gestion normale d’un patrimoine privé. A cette question, l’administration fiscale répond par la négative depuis de nombreuses années, considérant que l’opération est par nature, « spéculative », et donc taxable. Cette position administrative a déjà conduit, en 2009, le législateur à modifier l’article 90, CIR92, précisément en y insérant le paragraphe 9° précité, en vue de permettre l’imposition des plus-values de cession « interne ».

Initiative imparfaite cependant, puisqu’à plusieurs reprises, et pour la dernière fois en novembre 2013, le Service des décisions anticipées, de l'administration fiscale, invité à examiner de telles opérations, en a validé le caractère non taxable, même après l’insertion dans le CIR92 de l’article 90,9°, sous la condition toutefois que l’opération prenne place sous la forme « apport », que celui-ci soit inspiré (notamment) par des motifs "non fiscaux", et qu’une période de "stand still" de 3 ans soit respectée par les parties à compter de l'apport initial (absence de modification de la politique de distribution de dividendes par la société opérationnelle, absence de modification de la politique des management fees dans le chef de la société opérationnelle et absence de réduction de capital dans le chef des sociétés impliquées). Cette position fut par ailleurs initiée par le ministre des Finances lui-même, dès 2005.

A noter cependant que dans son dernier avis du 28 novembre 2013, le Service des décisions anticipées a précisé qu'une décision anticipée positive (sur la question de l’exonération de l’apport) ne peut être considérée comme validant a priori le caractère exonéré de l’opération future de réduction de capital.

Le gouvernement entend à présent empêcher ce qu’il nomme être une « technique d'évitement », et a annoncé, en octobre 2016, qu’il entreprend d’organiser cette lutte en 2 étapes, dont la première est dans les faits déjà mise en œuvre.

Dès 2016, l'administration fiscale procédera à une « action de contrôle ciblée » visant les opérations de cession « interne » mises en place avant le 1er janvier 2017, avec pour fondement la disposition générale « anti-abus » contenue sous l'article 344, § 1, CIR92.

L'on peut déjà objecter à une telle initiative que l'opération de « cession interne » ne peut en aucun cas être de facto considérée comme étant en soit abusive. Elle ne pourrait l’être que si elle est inspirée par des motifs purement fiscaux. Un examen de chaque cas d'espèce s'impose et les circonstances concrètes de mise en place de l'opération, ainsi que sa motivation intrinsèque, devront être invoquées afin de faire échec à une volonté taxatrice généralisée dont l'administration fiscale ferait preuve.

Ensuite, dès 2017, une nouvelle disposition « anti-abus » sera intégrée dans le CIR92, et devrait préciser que les actions ou parts apportées dans une société holding ne seront plus considérées comme constituant du « capital réellement libéré », sauf à concurrence de la valeur d'acquisition que ces actions ou parts (objet de l'apport) avaient dans le chef de l'auteur de l'apport. Il y aurait ainsi, sur le plan fiscal, neutralité de l’apport, à l’instar de ce qu’il se passe dans le cadre d’opérations de restructuration immunisées... La partie de la valeur d'apport qui excédera cette valeur d'acquisition « originelle » sera considérée comme une « réserve taxée » et sa distribution, à l'occasion d'une réduction capital ou d'une liquidation de la société holding, sera assimilée à un dividende, et devra faire l'objet de la retenue à la source du précompte mobilier (au taux supposé de 30%, puisque la mesure nouvelle devrait ne viser que les apports effectués à compter du 1er janvier 2017).

Ici également, l'on peut douter de l'efficacité d'une telle mesure. A la fois sur le plan juridique, parce qu'elle induirait une discrimination critiquable, à de nombreux égards, entre des opérateurs économiques placés dans les mêmes circonstances mais qui choisiraient de se structurer différemment. Sur le plan économique ensuite, parce qu'il semble évident que le législateur ne pourra créer une telle assimilation (d'une partie de l'apport à des réserves taxables) que dans le chef d'une société holding belge…

La mesure concrète est attendue.

Thème : Les plus-values Auteur : Melanie Daube
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator