ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Controle van grensoverschrijdend verkeer van liquide middelen : een nieuw koninklijk besluit

In oktober 2005 werd een verordening (EG) n°1889/2005 van het Europees Parlement en van de Raad voor de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten ingevoerd (hierna, Verordening), dit in het kader van de voorkoming van witwassen.

Op 26 januari 2014 werd een koninklijk besluit betreffende bepaalde maatregelen voor de controle van grensoverschrijdend verkeer van liquide middelen aangenomen (B.S., 17 februari 2014). Dit besluit herroept het koninklijk besluit van 5 oktober 2006.

Dit nieuw koninklijk besluit behoudt de aangifteplicht van verkeer van liquide middelen.

In geval van handelsverkeer met staten die geen lid zijn van de Europese Commissie bepaalt artikel 2 van het koninklijk besluit dat de aangifte, die conform moet zijn met het model dat in bijlage aan het besluit is toegevoegd, schriftelijk of electronisch zal moeten neergelegd worden bij de bevoegde overheid, zijnde de algemene Administratie van douane en accijnzen, op de plaats van binnenkomen of uit gaan van de Europese Unie. Het betreft het equivalent van artikel 3 van de Verordening.

In de veronderstelling van handelsverkeer met lidstaten van de Europese Unie moet men rekening houden met artikel 4 van het besluit volgens hetwelk het grensoverschrijdend verkeer van liquide middelen voor een waarde van 10.000 EUR of meer, op vraag van de bevoegde overheid, aan deze laatste moet aangegeven worden door iedere natuurlijke persoon die de liquide middelen begeleid of door de eigenaar indien de liquide middelen niet door een natuurlijke persoon begeleid worden.

De aangifte wordt mondeling gedaan in aanwezigheid van de bevoegde overheid. Niettemin kan een schriftelijke aangifte worden opgemaakt met het formulier dat in bijlage aan het besluit is toegevoegd, als uit de mondelinge aangifte blijkt dat de overheid liquide middelen vervoert voor een waarde van 10.000 EUR of meer.

Deze aangifteplicht wordt pas als uitgevoerd beschouwd als de geleverde gegevens correct en volledig zijn.

Met liquide middelen bedoelt men enerzijds de verhandelbare instrumenten aan toonder, met inbegrip van de monetaire instrumenten aan toonders zoals reischeques en anderzijds, contanten (bankbiljetten en muntstukken die in circulatie zijn zoals wisselinstrumenten).

Het besluit zegt ook wat het begrip van grensoverschrijdend verkeer inhoudt. Het betreft het verkeer van liquide middelen tussen België en een lidstaat van de Europese Unie of omgekeerd, ofwel door op de persoon, in de bagage of aan boord van een transportmiddel die gebruikt wordt door een natuurlijke persoon, ofwel op iedere andere wijze, door een al dan niet natuurlijk persoon.

De bevoegde overheid beschikt in bepaalde hypothesen, over een retentierecht op liquide middelen gedurende een maximum termijn van 14 kalenderdagen. Dit is met name het geval wanneer de aangifteplicht niet gerespecteerd wordt of wanneer aan de aangifteplicht werd voldaan, maar er aanwijzingen zijn die doen vermoeden dat de liquide middelen uit een illegale activiteit voortkomen of bestemd zijn om dergelijke activiteit te financieren.

Voortaan wordt de poging tot inbreuk op de aangifteplicht voorzien in artikel 3 van de Verordening alsook in de voorschriften van artikel 2 van het nieuwe besluit, gesanctioneerd.

Er wordt ook een onderscheid op vlak van de repressie van inbreuken uitgewerkt.

Enerzijds, krachtens artikel 10 van het onderhavige besluit, wordt elke inbreuk of poging tot inbreuk op de aangifteplicht voorzien in artikel 3 van de Verordening alsook in de voorschriften van artikel 2 van het nieuwe koninklijk besluit, bestraft met een boete van 125 EUR tot 1.250 EUR (artikel 261 van de algemene wet op de douane en accijnzen). De straf die voorzien was in het oude koninklijk besluit was een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en een boete van 25 tot 25.000 EUR.

In geval van recidive binnen de vijf jaar nadat een veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan, dit betekent een definitieve beslissing waartegen geen beroep meer kan worden aangetekend, worden de straffen verdubbeld.

Anderzijds, met uitzondering van de inbreuken opgenomen onder artikel 10, blijven de inbreuken op andere bepalingen van het huidige besluit bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot vijf jaar en een boete van 25 tot 25.000 EUR.

Auteur : Florence Cappuyns

Contrôle du transport transfrontalier d’argent liquide : nouvel arrêté royal

En octobre 2005, dans le cadre de la prévention contre le blanchiment, un règlement (CE) n° 1889/2005 du Parlement européen et du Conseil relatif au contrôle de l’argent liquide entrant ou sortant de la Communauté (ci-après, Règlement) a vu le jour.

Le 26 janvier 2014, un arrêté royal portant certaines mesures relatives au contrôle du transport transfrontalier d’argent liquide a été adopté (M.B., 17 février 2014). Il abroge ainsi l’arrêté royal du 5 octobre 2006.

Ce nouvel arrêté royal maintient l’obligation de déclaration du transport d’argent liquide.

En cas de trafic avec des Etats non-membres de la Communauté européenne, l’article 2 de l’arrêté royal stipule que la déclaration, qui doit être conforme au modèle repris en annexe de l’arrêté, devra être déposée par écrit ou par voie électronique auprès de l’autorité compétente, à savoir l’Administration générale des douanes et accises, au lieu de l’entrée ou de sortie de la Communauté européenne. Il s’agit de l’équivalent de l’article 3 du Règlement.

Dans l’hypothèse d’un trafic avec des Etats membres de l’Union européenne, il faut avoir égard à l’article 4 de l’arrêté selon lequel le transport transfrontalier d’argent liquide pour une valeur de 10.000 EUR ou plus doit, sur demande d’une autorité compétente, être déclaré à cette dernière par toute personne physique accompagnant l’argent liquide ou par son propriétaire si l’argent liquide n’est pas accompagné d’une personne physique.

La déclaration est faite oralement en présence de l’autorité compétente. Toutefois, une déclaration écrite peut être établie au moyen du formulaire repris en annexe du présent arrêté, s’il ressort de la déclaration verbale que l’autorité transporte de l’argent liquide pour une valeur de 10.000 EUR ou plus.

Cette obligation de déclaration n’est réputée exécutée qu’à la condition que les informations fournies soient correctes et complètes.

Par argent liquide, il faut entendre d’une part les instruments négociables au porteur, y compris les instruments monétaires au porteur tels que les chèques de voyage notamment et d’autre part, les espèces (billets de banque et pièces de monnaies qui sont en circulation comme instrument d’échange).

L’arrêté précise également ce que recouvre la notion de transport transfrontalier. Il s’agit du transport d’argent liquide entre la Belgique et un Etat membre de l’Union européenne ou inversement, soit sur la personne, dans les bagages ou à bord du moyen de transport utilisé par une personne physique, soit de toute autre façon, par une personne physique ou pas.

L’autorité compétente dispose, dans certaines hypothèses, d’un droit de rétention de l’argent liquide pendant une durée maximale de 14 jours calendrier. C’est notamment le cas lorsque l’obligation de déclaration n’est pas respectée ou s’il a été satisfait à l’obligation de déclaration mais qu’il existe des indices permettant de soupçonner que l’argent liquide provient d’une activité illégale ou est destiné à financer une telle activité.

Dorénavant, la tentative d’infraction à l’obligation de déclaration prévue à l’article 3 du Règlement ainsi qu’aux prescriptions de l’article 2 du nouvel arrêté est sanctionnée.

Une distinction au sujet de la répression des infractions est également opérée.

D’une part, en vertu de l’article 10 du présent arrêté, toute infraction ou tentative d’infraction à l’obligation de déclaration prévue à l’article 3 du Règlement ainsi qu’aux prescriptions de l’article 2 du nouvel arrêté royal est sanctionné d’une amende de 125 EUR à 1.250 EUR (article 261 de la loi générale sur les douanes et accises). La peine prévue dans l’ancien arrêté royal était un emprisonnement de huit jours à cinq ans et une amende de 25 à 25.000 EUR.

En cas de récidive dans les cinq ans à dater d’une condamnation coulée en force de chose jugée, c’est-à-dire une décision définitive non susceptible de recours, les peines sont doublées.

D’autre part, à l’exception des infractions visées par l’article 10, les infractions aux autres dispositions du présent arrêté restent sanctionnées d’un emprisonnement de huit jours à cinq ans et d’une amende de 25 à 25.000 EUR.

Auteur : Florence Cappuyns
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator