ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Het Belgische regime van belastingaftrek voor pensioensparen veroordeeld door het Hof van Justitie

Bij arrest van 23 januari 2014 heeft het Europese Hof van Justitie (EHVJ) het Belgische regime van belastingaftrek voor bijdragen die gestort worden in het kader van pensioensparen veroordeeld omdat dat deze aftrek enkel de stortingen betreft bij Belgische instellingen en in fondsen die in België werden opgericht.

Het Hof is van mening dat België, door op die manier de winst van de belastingaftrek voor bijdragen die gestort worden bij Belgische financiële instellingen te beperken, een ontoelaatbare afbreuk heeft gedaan aan het vrije verkeer van diensten binnen de Unie, een vrijheid die gegarandeerd wordt door artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Volgens het Hof kan dit regime zowel de Belgische belastingplichtigen afschrikken om aan pensioensparen te doen bij financiële instellingen die in andere lidstaten gesitueerd zijn als deze laatste ontmoedigen om hun diensten op de Belgische markt aan te bieden.

België ontkent het bestaan van een belemmering niet. Deze zou echter gerechtvaardigd zijn om dwingende redenen van algemeen belang.

Eerst roept België de noodzaak in om de coherentie van het Belgische fiscale systeem te beschermen. Het systeem zou inderdaad aan een zekere symmetrie beantwoorden, aangezien het enkel de belasting van inkomsten uit pensioensparen voorziet wanneer de uitgevoerde stortingen aanleiding geven tot een belastingvermindering. Daartegenover, wanneer men niet heeft kunnen genieten van de belastingvermindering op de gestorte bijdragen, zijn de inkomsten uit pensioensparen vrijgesteld.

Vervolgens laat de Belgische staat gelden dat het systeem, zoals het voorzien is, aan de ene kant toelaat om de toekenningsvoorwaarden voor de belastingvermindering te controleren, en aan de andere kant toelaat om de perceptie van de verschuldigde belasting op het bedrag dat wordt toegekend, te verzekeren dankzij verplichtingen waarvoor de financiële instellingen en Belgische fondsen voor pensioensparen moeten instaan tegenover de fiscale administratie. De aantasting van de vrijheid van levering van diensten dat het regime bewerkstelligt, zou dus zijn rechtvaardiging vinden in de noodzaak om een efficiënte fiscale controle te verzekeren.

Een laatste argument van de staat kwam voort uit de zorg om de belangen van de spaarders te beschermen teneinde de uitkering van het pensioen dat hen zal verschuldigd zijn te garanderen. De Europese richtlijn inzake informatie-uitwisseling tussen lidstaten zou, volgens de Belgische staat, onvoldoende zijn om deze bescherming te garanderen.

Het Hof weerlegt al deze argumenten.

Voor het Hof zou de coherentie van het Belgische fiscale systeem slechts in een specifiek geval bedreigd zijn: een belastingplichtige die genoten heeft van een belastingvermindering op de bijdragen die gestort worden in het kader van een pensioensparen, brengt, vooraleer hij de inkomsten van dit sparen geïnd heeft, zijn woonplaats over naar een andere lidstaat met wie een verdrag ter bescherming van de dubbele belasting van kracht is en die de bevoegdheid om pensioeninkomsten te belasten, toekent aan het land van verblijf.

Bijgevolg zou het beschermen van de coherentie van het Belgische fiscale systeem een regime dat de weigering voorziet om een belastingvermindering toe te kennen op bijdragen die gestort werden bij financiële instellingen die in andere lidstaten gevestigd zijn, slechts algemeen kunnen rechtvaardigen.

Wat betreft het tweede argument van de Belgische staat, is het Hof van mening dat de Europese richtlijn die de informatie-uitwisseling tussen lidstaten regelt en de mogelijkheid om van de belastingplichtige te eisen dat hij zelf de nodige bewijzen aanlevert voor de toekenning van de vermindering het voldoende mogelijk maken om de efficiëntie van de fiscale controles te garanderen.

Ten slotte is het Hof van oordeel dat de staat niet voldoende heeft aangetoond dat de belemmering van de vrije dienstverlening die het betwiste regime invoert in proportie is met het doel om de belangen van de spaarders te beschermen.

België zal bijgevolg binnenkort haar wetgeving conform moeten maken aan het Europese recht en de belastingvermindering op bijdragen die gestort worden in het kader van het pensioensparen moeten toekennen, of dit sparen nu gebeurt bij een Belgische financiële instelling of bij een instelling die in een anderen lidstaat van de Europese Unie is gevestigd.

Auteur : Pauline Maufort

Le régime belge de réduction d’impôt pour épargne-pension condamné par la Cour de Justice

La Cour de Justice de l’Union européenne (CJUE) a condamné, par un arrêt du 23 janvier 2014, le régime belge de réduction d’impôt pour les cotisations versées dans le cadre de l’épargne-pension dans la mesure où cette réduction ne concerne que les versements à des institutions belges et à des fonds établis en Belgique.

La Cour considère qu’en limitant ainsi le bénéfice de la réduction d’impôt aux cotisations versées à des institutions financières belges, la Belgique a porté une atteinte prohibée à la libre circulation des services à l’intérieur de l’Union, liberté garantie par l’article 56 du traité sur le fonctionnement de l’Union européenne (TFUE).

Selon la Cour, ce régime est susceptible tant de dissuader les contribuables belges de constituer des épargnes-pensions auprès d’institutions financières situées dans d’autres Etats membres que de décourager ces dernières d’offrir leurs services sur le marché belge.

La Belgique ne conteste pas l’existence d’une entrave. Celle-ci serait toutefois justifiée par des raisons impérieuses d’intérêt général.

D’abord, la Belgique invoque la nécessité de préserver la cohérence du système fiscal belge. En effet, le régime répondrait à une certaine symétrie puisqu’il ne prévoit l’imposition des revenus de l’épargne-pension que lorsque les versements effectués ont donnés lieu à une réduction d’impôt. En revanche, à défaut d’avoir pu bénéficier de la réduction d’impôt sur les cotisations versées, les revenus d’épargne-pension sont exonérés.

Ensuite, l’Etat belge fait valoir que le système tel qu’il est prévu permet, d’une part, de vérifier les conditions d’octroi de la réduction d’impôt et d’autre part, d’assurer la perception de l’impôt dû sur le montant alloué grâce aux obligations qui incombent aux institutions financières et aux fonds d’épargne-pension belges vis-à-vis de l’administration fiscale. L’atteinte à la liberté des prestations de services que le régime constitue trouverait donc une justification dans la nécessité d’assurer un contrôle fiscal efficace.

Un dernier argument de l’Etat était tiré du souci de protéger les intérêts des épargnants afin de leur garantir le versement de la pension qui leur sera due. La directive européenne en matière d’échange d’informations entre Etats membres serait, selon l’Etat belge, insuffisante pour garantir cette protection.

La Cour écarte tous de ces arguments.

Pour la Cour, la cohérence du système fiscal belge ne serait menacée que dans un cas de figure : un contribuable ayant bénéficié d’une réduction d’impôt sur les cotisations versées dans le cadre d’une épargne pension, transfère, avant d’avoir perçu les revenus de cette épargne, sa résidence dans un autre Etat membre avec lequel une convention préventive de la double imposition qui accorde le pouvoir d’imposition des revenus de pensions au pays de résidence est en vigueur.

Par conséquent, préserver la cohérence du système fiscal belge ne saurait justifier un régime prévoyant, de manière générale, le refus d’accorder une réduction d’impôt pour les cotisations versées à des institutions financières établies dans d’autres Etats-membres.

Quant au deuxième argument de l’Etat belge, la Cour estime que la directive européenne réglant l’échange d’informations entre Etats membres et la possibilité d’exiger du contribuable qu’il apporte lui-même les preuves nécessaires à l’octroi de la réduction permettent à suffisance de garantir l’efficacité des contrôles fiscaux.

Enfin, la Cour considère que l’Etat n’a pas, à suffisance, démontré que l’entrave à la libre prestation des services que constituent le régime en cause est proportionnée au but de protection des intérêts des épargnants.

La Belgique devra, par conséquent, prochainement mettre sa législation en conformité avec le droit européen et accorder la réduction d’impôt sur les cotisations versées dans le cadre de l’épargne-pension que cette épargne soit constituée auprès d’une institution financière belge ou située dans un autre Etat membre de l’Union européenne.

Auteur : Pauline Maufort
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator