ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

De fiscus is rechtsplegingsvergoeding verschuldigd

Sinds enkele jaren voorziet het Belgische gerechtelijk recht een forfaitair systeem dat tussenkomt in de advocatenkosten van de rechtspartij die in een proces in het gelijk werd gesteld, ten laste van de rechtspartij die ongelijk heeft gekregen. Dit is wat men noemt « de rechtsplegingsvergoeding », die berekend wordt volgens verschillende criteria die voorzien zijn in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.

Elke partij die in het ongelijk werd gesteld tijdens een proces ziet zich op die manier veroordeeld tot het betalen van een forfaitaire vergoeding ten voordele van de partij die gewonnen heeft, met uitzondering echter van het Openbaar Ministerie in geval van vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging. Bij arrest van 2008 heeft het Grondwettelijk Hof op dit punt beslist dat de Belgische wet het principe van gelijkheid en niet-discriminatie niet schendt door aan de burgerlijke partij die in het ongelijk werd gesteld voor de strafrechter de rechtsplegingsvergoeding op te leggen, terwijl dat het Openbaar Ministerie er expliciet van wordt vrijgesteld. Het Hof heeft dit verschil in behandeling gerechtvaardigd door te wijzen op de taak van algemeen belang die het Openbaar Ministerie uitoefent.

Gesterkt door deze beslissing van het Grondwettelijk Hof probeert de fiscale administratie sinds enkele maanden, om te ontsnappen aan de rechtsplegingsvergoeding wanneer zij in het ongelijk wordt gesteld in het kader van een procedure die haar tegenover een belastingplichtige stelt. Zij is van mening dat zij naar het voorbeeld van het Openbaar Ministerie handelt in het algemeen belang teneinde de toepassing van de fiscale wet te garanderen.

Geschrokken door de vraag heeft het Hof van Beroep van Bergen zeer graag de pretenties van de administratie ter zake verworpen.

Het Hof is inderdaad van mening dat het Ministerie van Financiën zich niet in dezelfde procedurele positie bevindt als een publiek orgaan zoals het Openbaar Ministerie die het algemeen belang verdedigt. Het Hof stelt vast dat de administratie in haar taak om belastingen ten laste van de staat te innen over verregaande privileges van gemeen recht beschikt die haar in de regel vrijstellen van het vragen van een uitvoerbare titel aan Hoven en rechtbanken om de belasting te innen : de staat geeft zichzelf inderdaad deze titel en verplicht de belastingplichtige die de belasting wenst te betwisten op die manier om de beroepsmogelijkheden die voorzien zijn door de wet te gebruiken door in voorkomend geval een beroep te doen op een advocaat die gespecialiseerd is in fiscale geschillen.

De rechtsplegingsvergoeding blijft dus opeisbaar in fiscale geschillen telkens als de staat in het ongelijk wordt gesteld.

Auteur : Martin Van Beirs

Le fisc redevable des indemnités de procédure

Depuis plusieurs années, le droit judiciaire belge prévoit un système forfaitaire d’intervention dans les frais d’avocat de la partie ayant obtenu gain de cause dans un procès, à charge de la partie qui succombe. C’est ce qu’on appelle « l’indemnité de procédure », qui est calculée selon différents critères prévus par l’article 1022 du Code judiciaire.

Toute partie qui succombe à un procès se voit ainsi condamnée au paiement d’une indemnité forfaitaire en faveur de celle qui gagne, à l’exception toutefois du Ministère public en cas d’acquittement ou de non-lieu. Par un arrêt de 2008, la Cour constitutionnelle a décidé, sur ce dernier point, que la loi belge ne viole pas le principe d’égalité et de non-discrimination en soumettant la partie civile qui succombe dans son action devant le juge pénal à l’indemnité de procédure, alors que le Ministère public en est expressément exonéré. La Cour a justifié cette différence de traitement par la mission d’intérêt général qu’exerce le Ministère public.

Fort de cette décision de la Cour constitutionnelle, l’administration fiscale tente, depuis quelques mois, d’échapper à l’indemnité de procédure lorsqu’elle succombe dans le cadre d’une procédure qui l’oppose à un contribuable. Elle estime qu’à l’instar du Ministère public, elle agit dans l’intérêt général en vue de garantir l’application de la loi fiscale.

Saisie de la question, la Cour d’appel de Mons a fort heureusement rejeté les prétentions de l’administration à ce sujet.

La Cour estime en effet que le Ministère des finances n’est pas placé dans la même situation procédurale qu’un organe public défendant l’intérêt général comme le Ministère public. La Cour constate que dans le cadre de sa mission de recouvrement des impôts à charge de l’Etat, l’administration dispose de privilèges exorbitants du droit commun qui la dispensent, en règle, de demander aux Cours et tribunaux un titre exécutoire pour recouvrer l’impôt : l’Etat se délivre en effet ce titre à lui-même, obligeant ainsi le contribuable qui entend contester l’imposition à exercer les voies de recours prévues par la loi en recourant le cas échéant aux services d’un avocat spécialisé dans le contentieux fiscal.

L’indemnité de procédure reste donc exigible dans les litiges fiscaux chaque fois que l’Etat succombe dans son action.

Auteur : Martin Van Beirs
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator