ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

DAC 6 : het arrest van het Grondwettelijk Hof van 15 september 2022

Het Grondwettelijk Hof heeft op 15 september 2022 (nr. 103/2022) een arrest geveld betreffende de gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de wet van 20 december 2019 "tot omzetting van Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op fiscaal gebied met betrekking tot te rapporteren grensoverschrijdende constructies”, federale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2018/822, ook bekend als "DAC 6". Tegen deze wet zijn immers verschillende beroepen ingesteld bij het Hof, onder meer door de “Belgian Association of Tax Lawyers », de Orde van Franstalige en Duitstalige Balies en de Orde van Vlaamse balies.

De wet van 20 december 2019 heeft rechtstreeks betrekking op advocaten, aangezien de wet hen belet zich te beroepen op het beroepsgeheim in het kader van de uitwisseling van informatie over grensoverschrijdende constructies aan de belastingautoriteiten.

Dit is volstrekt onaanvaardbaar, aangezien de essentie van het beroep van advocaat gebaseerd is op het vertrouwen dat is opgebouwd tussen zijn cliënt en zijn raadsman, dat zelf is gebaseerd op het beroepsgeheim waaraan de advocaat ethisch gebonden is. Bovendien brengt het de advocaat in een schizofrene positie, omdat hij onderworpen is aan twee tegenstrijdige verplichtingen; die van geheimhouding en die van verklaring.

Het Grondwettelijk Hof vernietigt twee maatregelen:

  1. Artikel 326/7, § 3 WIB 92, dat tot gevolg had dat beroepsmensen die aan geheimhouding onderworpen waren, zich er niet op konden beroepen wanneer zij "verhandelbare grensoverschrijdende constructies" moesten verklaren. Het vernietigt ook de overeenkomstige bepalingen van het Wetboek van registratierechten en het Wetboek van successierechten.
  2. Artikel 289bis/13 van het Wetboek van Registratie, Hypotheek- en Griffierechten, artikel 146septdecies van het Wetboek van successierechten en artikel 211bis/12 van het Wetboek van Diverse Rechten en Taksen, waardoor de advocaat-tussenpersoon zich niet kon beroepen op het beroepsgeheim in geval van een controle door de fiscus.

Het arrest heeft dus tot gevolg dat de advocaat zich op zijn geheimhouding kan beroepen om verhandelbare grensoverschrijdende constructies niet te hoeven verklaren en ook in geval van een controle door de belastingadministratie.

De andere door het Hof onderzochte middelen zijn onontvankelijk of het voorwerp van 5 prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Deze vijf vragen betreffen :

  1. De toepassing van de richtlijn op alle belastingen (en niet alleen de vennootschapsbelasting);
  2. Het gebrek aan duidelijkheid en precisie van sommige bepalingen zoals « verhandelbare constructie » of « grensoverschrijdend »;
  3. Het startpunt van de termijn voor de aangifte van een constructie;
  4. De schending van de privacy voor wat betreft het feit dat betreffende het feit dat de verplichting om een constructie aan te geven moet worden gemeld aan een andere tussenpersoon die niet de cliënt is van de beroepsbeoefenaar die onder het beroepsgeheim valt;
  5. Schending van de privacy door het feit dat de wet een meldplicht invoert voor grensoverschrijdende constructies.

Ten slotte wordt het Hof gevraagd naar de vrijstelling van de advocaat om bepaalde constructies aan te geven, op voorwaarde dat hij de andere tussenpersonen op de hoogte stelt van deze vrijstelling. In dit verband heeft het Grondwettelijk Hof in zijn arrest 167/2020 al een prejudiciële vraag gesteld aan het HJEU. Dit arrest 167/2020 is een beroep tegen het Vlaams Decreet tot omzetting van DAC6.

<

Auteur : Laure Vande Putte

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator