ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Het verbod om de verliezen te verrekenen in geval van rechtzetting van de aangifte gepaard gaand met een verhoging

Het voornaamste doel van de vennootschapsbelasting is de belasting van winsten die door de bedrijven gerealiseerd worden, wat vanzelfsprekend lijkt voor een belasting die inbegrepen is in de “inkomstenbelasting”. Daaruit vloeit voort dat als een bedrijf geen winsten realiseert, maar daarentegen een verlies, zij niet belast wordt. Dat is zo als het verlies betrekking heeft op het lopende boekjaar of één van de vorige boekjaren.

De hervorming van 2017 heeft dit eenvoudig en logisch principe serieus in vraag gesteld.

Een nieuwe regel, die fel becommentarieerd werd, is de spreiding van de aftrek van vorige verliezen: in geval er een winst wordt gemaakt van meer dan één miljoen euro, dan is de aftrek van verliezen van een bedrijf slechts met 70% van het gedeelte van de winst boven het miljoen verrekenbaar. Het bedrijf wordt dus inderdaad belast op 30% van de winst boven het miljoen euro.

Een andere nieuwigheid, ongetwijfeld minder gemediatiseerd, is het verbod om de verliezen – zowel de vorige als deze van het boekjaar – te verrekenen op de belastbare grondslag die voortkomt uit een rectificatie van de aangifte gepaard gaand met een belastingverhoging die gelijk is aan of hoger is dan 10%.

Ter herinnering, het Wetboek van inkomstenbelasting voorziet een stelsel van “administratieve sancties” in geval van het ontbreken van een aangifte, van een laattijdige indiening of nog van een onvolledige of onjuiste aangifte. Deze sancties bestaan uit belastingverhogingen van 10 tot 200% van de verschuldigde belastingen op niet-aangegeven inkomsten, volgens een schaal die vastgelegd werd door de Koning. Deze schaal voorziet een verhoging van 0% in geval van “omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige”, dat wil zeggen uitsluitend in geval van overmacht.

In alle andere gevallen kan een verhoging worden toegepast en deze verhoging mag niet lager zijn dan 10% vanaf de eerste inbreuk. Het Wetboek zegt echter dat er “indien er geen kwader trouw is men van de toepassing van minimum 10% verhoging kan af zien”.

Daaruit volgt dat zelfs wanneer elke intentie om de belasting te ontwijken ontbreekt, de belastingplichtige een verhoging van 10% kan opgelegd krijgen vanaf de eerste inbreuk. En als de belastingplichtige een verlieslatend bedrijf is, zal deze effectief belast worden op de rechtgezette grondslag, ongeacht het feit dat haar resultaat negatief is!

Zo zal bijvoorbeeld een bedrijf dat haar boekjaar afsluit met een verlies van 100, maar die ziet dat de aftrek van een last van 40 wordt verworpen, belast worden op deze 40, als de controleur niet afziet van de toepassing van het minimum van 10% verhogingen en dit ongeacht het feit dat haar eindresultaat een verlies van 60 is.

Volgens de regering is het doel van deze maatregel om “bedrijven aan te zetten om hun aangifteverplichtingen correct na te komen”. Als men de extreme complexiteit kent van de huidige fiscale regels en hun vele interpretaties dan stemt dergelijke rechtvaardiging tot nadenken.

De wettekst zegt dat de belasting slechts gebeurt voor zover de verhoging « effectief toegepast » wordt, wat impliceert dat als de controleur beslist af te zien van de verhoging terwijl de toepasselijke wettelijke voorwaarden hiervoor vervuld zijn, het bedrijf niet zal belast worden. Daaruit volgt, in fine, dat de controleur beschikt over het recht om een bepaalde belastingplichtige al dan niet te belasten!

Naar onze mening kunnen we ons vragen stellen over de conformiteit van dergelijke maatregel in het kader van de principes van gelijkheid en wettelijkheid die opgenomen zijn in de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet.

Auteur : Martin Van Beirs

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator