ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Verplichtingen van dienstverleners bij de bepaling van de behandeling van de BTW in geval van filiaal - vaste inrichting van de afnemer van de diensten – arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 mei 2020 (DANG YONG ELECTRONICS)

Inzake BTW bepaalt de plaats van een belastbare verrichting (levering van goederen of levering van diensten) het land waarin de verrichting onderworpen is aan de BTW. De identificatie van de plaats is dus cruciaal voor de leverancier van goederen of de dienstverlener.

Voor de levering van diensten die geleverd worden aan belastingplichtigen die als zodanig handelen (business to business verrichting (“B2B”)) is de plaats van de diensten de plaats waar de belastingplichtige de zetel van zijn bedrijfsuitoefening gevestigd heeft. Echter, als de diensten worden geleverd aan een vaste inrichting van de belastingplichtige gelegen op een andere plaats dan de plaats waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening gevestigd heeft, dans is de plaats van de dienstverlening de plaats waar deze vaste inrichting gelegen is. Wanneer de dienstverlener, in functie van de bepaling van de effectieve afnemer van de dienst, btw-plichtig is, is het in zijn belang om deze correct te identificeren. Daarvoor beschikt hij over criteria waarmee hij rekening moet houden (artikel 22 van de Europese Uitvoeringsverordening nr. 282/2011).

In een arrest van 7 mei 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna genoemd “HJEU”) de verplichtingen opgenoemd die wegen op de dienstverleners wanneer de afnemer een filiaal bezit in een andere Staat. Terzelfdertijd heeft ze het begrip van de vaste inrichting een beetje verduidelijkt.

Dit waren de feiten.

Het Poolse bedrijf DANG YONG ELECTRONICS (hierna genoemd « DANG YONG ») maakt assemblages van printplaten voor rekening van LG DISPLAY CO.LTD, een bedrijf die gevestigd is in Korea (hierna genoemd « LG COREE »). De nodige onderdelen voor het maken van de assemblages werden geleverd aan DANG YONG door een Pools filiaal van LG COREE, LG DISPLAY POLOSKA (hierna genoemd « LG POLOGNE »). LG COREE bleef eigenaar van de goederen tijdens het volledige proces. Eens geassembleerd, werden de gefabriceerde printplaten overgedragen aan LG POLOGNE die deze gebruikte om TFT LCD modules te maken. Deze modules, die eigendom waren van LG COREE, werden geleverd aan een andere bedrijf LG DISPLAY GERMANY GMBH. DANG YONG had haar prestaties gefactureerd aan LG COREE (B2B relatie) zonder de Poolse BTW aan te rekenen, omdat LG COREE haar verzekerd had geen een vaste inrichting in Polen te hebben aangezien ze niet over loontrekkende werknemers, onroerende goederen of technische middelen beschikte. De Poolse btw-administratie was een andere mening toegedaan. DANG YONG besliste om bezwaar in te dienen bij haar nationale gerecht. In dat kader stelde het nationale gerecht de volgende twee prejudiciële vragen aan het HJEU:

  • Laat het enkele feit dat een bedrijf die gevestigd is buiten het grondgebied van de Europese Unie een filiaal heeft op Pools grondgebied het toe om het bestaan af te leiden van een vaste inrichting in Polen, in de zin van artikel 44 van de richtlijn 2006/112 en artikel 11, § 1ste van de uitvoeringsverordening nr. 282/2011?
  • In geval van een negatief antwoord op de eerste vraag, is de derde onderneming ertoe gehouden de contractuele relaties na te gaan tussen het bedrijf die gevestigd is buiten het grondgebied van de Unie en het filiaal om te bepalen of de eerste een vaste inrichting in Polen heeft?

Het Hof beslist als volgt over het bestaan van een vaste inrichting

Teneinde op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden, onderzoekt het HJEU het begrip van de vaste inrichting. Ze herhaalt de definitie genoemd in artikel 11, alinea 1 van de EU verordening nr. 282/2011 die stelt: onder vaste inrichting wordt verstaan “Iedere andere inrichting dan de in artikel 10 van deze verordening bedoelde zetel van bedrijfsuitoefening, die gekenmerkt wordt door een voldoende mate van duurzaamheid en een geschikte structuur, wat personeel en technische middelen betreft, om de voor haar eigen behoeften verrichte diensten te kunnen afnemen en te gebruiken”. In dit geval beschikte LG COREE niet over eigen personeel, onroerende goederen of technische middelen in Polen.

Het HJEU herhaalt haar vorige rechtspraak volgens dewelke een filiaal een vaste inrichting kan zijn van haar buitenlandse zetel. Deze beoordeling moet gebeuren in het licht van de economische en commerciële realiteit en mag niet enkel afhangen van het juridisch statuut van de betrokken entiteit (het filiaal). Een filiaal wordt dus niet automatisch beschouwd als een vaste inrichting van haar moederbedrijf. Dat zal afhangen van elke concrete situatie die beoordeeld wordt in het licht van de definitie van vaste inrichting. Als antwoord op de eerste prejudiciële vraag bevestigt het HJEU dat een filiaal terzelfdertijd kan beschouwd worden als een vaste inrichting van een niet-Europees moederbedrijf.

Betreffende de verplichting voor de dienstverlener om een vaste inrichting te identificeren

Als antwoord op de tweede vraag die hem werd gesteld, namelijk wat de verplichtingen zijn van de dienstverlener om het bestaan van een vaste inrichting te identificeren, is het HJEU in eerste instantie van mening dat de dienstverlener de aard en het gebruik van de dienst die geleverd wordt aan de afnemer moet onderzoeken. Wanneer dit onderzoek hem niet toelaat om de vaste inrichting van de afnemer te identificeren, moet hij in het bijzonder nagaan of het contract, de bestelbon en het btw-identificatienummer die hem door de afnemer werden meegedeeld, de vaste inrichting als afnemer van de diensten identificeren. Hier is het belangrijk te weten of het de vaste inrichting is die de dienst betaalt.

Indien een dienstverlener de vaste inrichting van de afnemer niet kan identificeren op basis van die criteria kan hij vertrekken van het principe dat de diensten worden geleverd op de plaats waar de afnemer de zetel van zijn bedrijfsuitvoering heeft gevestigd.

Het Hof beslist bijgevolg dat de dienstverlener er niet toe gehouden is de contractuele relatie te onderzoeken tussen een moederbedrijf dat gevestigd is buiten de Europese Unie en haar filiaal op haar grondgebied.

Tot slot herbevestigt het HJEU, conform haar vorige rechtspraak, dat een filiaal van een afnemer van diensten kan beschouwd worden als een vaste inrichting van haar moederbedrijf. Ze maakt echter geen einde aan de discussies met de belastingadministraties over deze problematiek aangezien ze geen antwoord geeft op de vraag wanneer een filiaal juist een vaste inrichting van het moederbedrijf is.

Het HJEU vermijdt echter om een zware controleverplichting te leggen op de dienstverlener aangezien hij er niet toe gehouden is om tot een gedetailleerd onderzoek over te gaan van de contractuele relaties van de afnemer van de diensten.

Auteur : Angélique Puglisi

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator