ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Houder zijn betekent niet volle eigenaar zijn

De aftrek voor investeringen laat aan sommige belastingplichtigen toe om hun belastbare winsten of profijten te verlagen met een percentage dat bepaald wordt op grond van de waarde van de investering of de retour van deze investeringen.

Conform artikel 201, §1e, 1° van het WIB kunnen de binnenlandse bedrijven ervan genieten, maar dit op voorwaarde dat de aandelen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen voor meer dan de helft in het bezit zijn van één of meerdere fysieke personen.

Het Hof van Cassatie heeft zich onlangs uitgesproken over de interpretatie die moet gegeven worden aan de term “bezit” die in artikel 201, §1e, 1° van het WIB wordt gebruikt.

Het geschil dat voor het Hof werd gebracht, stelde een binnenlands bedrijf tegenover de fiscale administratie die hem het voordeel van de aftrek voor investeringen had geweigerd omwille van het feit dat zijn kapitaal niet voor ten minste de helft in volle eigendom was van fysieke personen.

In dit geval behoorde meer dan de helft van de aandelen van dit bedrijf in naakte eigendom toe aan bedrijven en enkel het vruchtgebruik erop werd toegekend aan fysieke personen.

Het bedrijf betwiste dit standpunt van de administratie en ging in beroep voor de rechtbank van eerste aanleg die haar verzoek toewees.

De administratie ging tegen deze beslissing in beroep. Verwijzend naar de voorbereidende werken van de wet oordeelde het Hof dat artikel 201, §1e, 1° van het WIB vereiste dat de fysieke personen volle eigenaar waren van meer dan de helft van de aandelen van het bedrijf en wees bijgevolg de vordering van het bedrijf af.

Voor het Hof van Cassatie liet het bedrijf gelden dat het Hof van Beroep haar rechten had geschonden door te stellen dat het artikel een bezit in volle eigendom vereist. Volgens het bedrijf is een vruchtgebruiker een houder zodat aan hetgeen in het artikel 201, §1e, 1° van het WIB is voorgeschreven, wordt voldaan.

De Advocaat-Generaal van het Hof van Cassatie heeft in die zin zijn conclusies genomen.

Door de klassieke rechtsleer in herinnering te brengen, begon de Advocaat-Generaal met te herhalen dat de vruchtgebruiker in burgerlijk recht inderdaad beschouwd werd als een houder.

De Advocaat-Generaal onderstreepte vervolgens dat, volgens de meeste auteur, de uitoefening van het stemrecht op een algemene vergadering van een bedrijf, in vennootschapsrecht, kan toegekend worden aan de vruchtgebruiker om hem toe te laten zijn genot te beschermen.

Hij besluit hieruit dat “door het concept van “houder” volgens burgerlijk recht te gebruiken in een fiscale wetgeving die betrekking heeft op de uitoefening van een stemrecht in vennootschapsrecht, de wetgever, als we toch wat coherentie-principe aan hem willen toekennen, een stemgerechtigde heeft aangeduid die niet de eigenaar is”,

Wanneer we de interpretatie-oefening van de wet doen, moet men ervan uit gaan dat de denkwijze van de wetgever coherent is. Het is bijgevolg in dit geval onbelangrijk dat de voorbereidende werken refereren naar een eigendomsrecht.

Volgens de Advocaat-Generaal heeft het Hof van Beroep dus het artikel 201, alinea 1, 1° van het WIB geschonden door te oordelen dat de voorwaarde van houderschap slechts kon worden vervuld in geval van volle eigendom van de aandelen, met uitzondering van ieder houderschap in vruchtgebruik van een fysieke persoon.

In haar arrest van 25 september 2014 heeft het Hof van Cassatie de argumentatie van haar Advocaat-Generaal volledig onderschreven en heeft ze het arrest in beroep verbroken.

Dit is een gelukkige beslissing. Eerst en vooral omdat, zoals de Advocaat-Generaal gezegd heeft, de coherentie moet primeren op de interpretatie van wetten. Maar ook omdat ze toelaat om een wettelijke praktijk in de schijnwerpers te zetten die veel te vaak voorkomt in fiscaal recht en die erin bestaat om onduidelijke en ongepaste termen te gebruiken teneinde de wil van de wetgever te vertalen ten nadele van de juridische zekerheid van de belastingplichtigen. In dit geval krijgt de term “houder” in alle rechtstakken een duidelijke en ongetwijfeld bredere aanvaarding dan de term “eigenaar”. Als de werkelijke wil van de fiscale wetgever - ondanks alle logica - erin bestond om het voordeel van het systeem voor bedrijven waarvan de meerderheid van de aandelen in volle eigendom gehouden worden door fysieke personen te beperken, dan was het voldoende geweest om adequate termen te gebruiken.

Auteur : Pauline Maufort

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator