ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Fiscale boete en schorsing: het Grondwettelijk Hof is het eens met de belastingplichtige

Een belastingplichtige krijgt een boete, omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting om een juridische constructie aan te geven in zijn jaarlijkse aangifte personenbelasting. Voor de rechter van Marche-en-Famenne verwijt hij de belastingadministratie en de rechtbanken dat zij niet bevoegd zijn om de boete te verlagen, en in het bijzonder de toepassing van een opschorting.

De belastingrechter merkt op dat er geen bepaling is die hem toestaat om de overtreder het voordeel van de opschorting toe te kennen en heeft daarom besloten het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag te stellen.

Hij vroeg het Hof of artikel 445 WIB 1992 in strijd was met de artikelen 10 en 11 en 172 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Europees Verdrag tot de Rechten van de Mens, in die zin dat het de rechter niet toestaat de in die bepaling voorziene boete op te schorten, terwijl de overtreder een voorwaardelijke straf kan worden opgelegd indien hij voor het Strafhof verschijnt, voor dezelfde feiten.

Het is dus een combinatie van het gelijkheidsbeginsel en het recht op een eerlijk proces.

Het Hof zal vaststellen dat het WIB 1992 deze twee grondrechten heeft geschonden.

Aangezien de administratieve geldboeten voorzien in artikel 445 WIB 1992 tot doel hebben overtredingen in het kader van het WIB 1992 te voorkomen en te bestraffen die worden begaan door belastingplichtigen die de door dat wetboek opgelegde verplichtingen niet nakomen, zijn zij dus van strafrechtelijke aard en dus strafbaar in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot de Rechten van de Mens.

In tegenstelling tot de persoon die voor de strafrechter wordt vervolgd, kan een belastingplichtige die bij de belastingrechter beroep aantekent tegen de beslissing waarbij hem een fiscale boete wordt opgelegd, echter niet profiteren van de schorsing, die alleen door een strafrechter kan worden bevolen.

Het Hof erkent dat het zeker aan de wetgever is om te beoordelen of het wenselijk is de rechter te dwingen streng te zijn wanneer een strafbaar feit bijzonder schadelijk is voor het algemeen belang.

Zij herinnert eraan dat de opschorting van de tenuitvoerlegging van straffen tot doel heeft de aan de tenuitvoerlegging van straffen inherente nadelen te verminderen en de rehabilitatie van de veroordeelde niet in gevaar te brengen.

Zij erkent ook dat het stelsel van de betrokken fiscale geldboete kan verschillen van dat van de strafrechtelijke sancties waarin het WIB 1992 voorziet of van dat van de administratieve sancties waarin andere aangelegenheden voorzien.

Hoewel dergelijke verschillen weliswaar relevant kunnen zijn om de toepassing van specifieke regels op bepaalde gebieden te rechtvaardigen, merkt het Hof op dat zij in casu niet relevant zijn: ongeacht of zij door de strafrechter of door een andere rechtbank, zoals de burgerlijke rechter, worden toegekend, kan de schorsing de veroordeelde ertoe aanzetten het goed te maken, door te dreigen met de uitvoering, indien hij zou recidiveren, van het bevel tot betaling van een boete.

Het Hof is echter van oordeel dat het aan de wetgever is om in deze zaak de voorwaarden te bepalen waaronder een schorsing, alsmede eventueel een proeftijd, kan worden bevolen en om de voorwaarden en de procedure voor de intrekking ervan vast te stellen.

Uit dit alles leidt zij af dat artikel 445 WIB 1992 niet verenigbaar is met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, aangezien het de belastingrechter niet toestaat het voordeel van de schorsing aan de overtreder toe te kennen.

Er is dus sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel en het recht op een eerlijk proces.

Wat is de onmiddellijke omvang van het arrest?

Volgens het Hof heeft de vaststelling van de ongrondwettigheid echter niet tot gevolg dat deze bepaling, in afwachting van een tussenkomst van de wetgever, niet langer door de rechter kan worden toegepast wanneer zij vaststellen dat de inbreuken zijn vastgesteld, dat het bedrag van de geldboete niet onevenredig is aan de ernst van de inbreuk en dat er zelfs indien deze maatregel bij wet niet was voorzien, niet nodig zou zijn geweest om een schorsing toe te kennen.

Het is duidelijk dat ernstige zaken waarschijnlijk niet zullen profiteren van deze rechtspraak, maar belastingplichtigen die het waarschijnlijk goed zullen maken en weer op het goede spoor zullen komen, kunnen zich al op deze rechtspraak beroepen, in afwachting van een wetswijziging om rekening te houden met dit belangrijke arrest.

Auteur : Pascale Hautfenne

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator