ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Vormen de Belgische “excess profits” rulings ongelijke staatssteun? Recent standpunt van het Hof van Justitie van de Europese Unie

1. In 2004 heeft de Belgische wetgever in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen ("WIB") een fiscale bepaling opgenomen betreffende grensoverschrijdende transacties van entiteiten verbonden binnen een multinationale groep, die met name voorziet in een correctie van de aan belasting onderworpen winsten, bekend als een "negatieve correlatieve aanpassing" (of "excess profits") (artikel 185, § 2 WIB).

Deze regeling laat, onder bepaalde voorwaarden, buitenlandse multinationals gevestigd in België toe om "excess profits" af te trekken van hun boekhoudkundige winst.

Deze "excess profits" worden gedefinieerd als het verschil tussen de winsten die de buitenlandse onderneming van een multinationale groep heeft gemaakt en de winsten die in dezelfde situatie worden gemaakt door een onafhankelijke Belgische onderneming, die geen deel uitmaakt van een multinationale groep. Deze "excess profits" worden geacht afkomstig te zijn van synergieën, schaalvoordelen, markttoegang en andere economische factoren die specifiek zijn voor multinationale groepen.

In de omzendbrief van 4 juli 2006 waarin deze fiscale bepaling wordt becommentarieerd, wordt gesteld dat deze aanpassing zinvol is in het beginsel van volledige mededinging en bedoeld is om (mogelijke) dubbele belasting te voorkomen of te schrappen. De omzendbrief voegt daaraan toe dat de herziening geval per geval moet gebeuren op basis van de beschikbare informatie die door de belastingplichtige wordt gegeven. Deze toetsing wordt in de praktijk uitgevoerd door de Dienst Voorafgaande Beslissingen, die beoordeelt of een "negatieve correlatieve correctie" kan worden toegepast met betrekking tot het principe en het bedrag ervan. De Dienst Voorafgaande Beslissingen kan de overeenkomstige aanpassing ook afhankelijk stellen van de voorwaarden die uitdrukkelijk door de Dienst zijn bepaald.

2. Deze vrijstellingsregeling voor "excess profits" heeft veel multinationale ondernemingen in staat gesteld om zogenaamde "overmatige" winsten van hun belastinggrondslag af te trekken op basis van voorafgaande en bindende fiscale rulings die over het algemeen vier jaar geldig zijn en kunnen verlengd worden.

In de praktijk werd de werkelijke winst van de betrokken ondernemingen over het algemeen met meer dan 50% verminderd, of in sommige gevallen zelfs met 90%.

Vanaf 2013 startte de Europese Commissie onderzoeken naar dit systeem van “excess profits”. Het doel van deze onderzoeken was om vast te stellen of belastingbesparingen door begunstigde multinationals als onwettige staatssteun moesten worden beschouwd. Na de aankondiging van deze onderzoeken stopte de Belgische fiscus onmiddellijk met het verlenen van voorafgaande rulings op basis van dit systeem.

Tot besluit van haar onderzoeken heeft de Europese Commissie in een besluit van 11 januari 2016 geoordeeld dat de belastingbesparingen van ondernemingen die profiteren van de Belgische vrijstellingsregeling "excess profits" onwettige staatssteun vormen en aan de Belgische Staat moeten worden terugbetaald. Zij schatte dit terug te betalen bedrag op ongeveer 700 miljoen euro.

De Commissie baseerde deze conclusie op de volgende hoofdargumenten:

  • de regeling wijkt selectief af van de gewone praktijk waarin de Belgische regels van vennootschapsbelasting voorzien, omdat zij enkel van toepassing is op multinationale ondernemingen;
  • deze regeling wijkt ook af van het beginsel van "volledige mededinging" voor zover zij, indien daadwerkelijk "excess profits" worden gemaakt, niet fiscaal en eenzijdig in België mogen worden afgetrokken, maar op een wijze die de economische realiteit van de groep weerspiegelt onder de vennootschappen van de groep en belast worden op de plaats waar zij zijn opgericht.

3. Naar aanleiding van een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie, ingesteld door België en enkele ondernemingen, heeft het Gerecht van de Europese Unie een arrest van 14 februari 2019 gewezen. Het Hof merkte in de eerste plaats op dat de begunstigden van de maatregel niet op algemene en abstracte wijze waren geïdentificeerd. Zij heeft ook vastgesteld dat de Belgische belastingautoriteiten over een beoordelingsmarge beschikten die hen in staat stelde het bedrag en de voorwaarden voor de toekenning van het voordeel aan te passen.

Het Gerecht concludeert derhalve dat de vrijstellingsregeling die van toepassing is op de "excess profits" van Belgische ondernemingen die in multinationale groepen zijn geïntegreerd, geen staatssteunregeling vormt. Bijgevolg heeft zij het besluit van de Europese Commissie nietig verklaard.

4. Op 24 april 2019 heeft de Europese Commissie hoger beroep ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie wegens fouten van het Gerecht bij de interpretatie van de definitie van de staatssteunregeling.

Dit beroep is dus uitsluitend gebaseerd op het bestaan van een onjuiste rechtsopvatting.

In een zeer recente beslissing van 16 september 2021 (C-337/19P-Commissie/België en Magnetrol International) heeft het Hof van Justitie het arrest van het Gerecht nietig verklaard nadat het had geconcludeerd dat het juridische vergissingen had gemaakt bij de interpretatie van de definitie van staatssteun.

Volgens het Hof heeft het Gerecht in casu ten onrechte de kwalificatie als staatssteun afgewezen op grond van het feit dat de ingevoerde regeling niet het gevolg is van een bepaling waarbij steun aan ondernemingen afzonderlijk wordt toegekend, maar van een vaste administratieve praktijk van de Belgische autoriteiten. Zij is van mening dat het begrip "beschikking" (een van de voorwaarden voor staatssteun) ook kan verwijzen naar een voortdurende administratieve praktijk van de autoriteiten wanneer uit die praktijk blijkt dat er een "systematische handelwijze" is.

Volgens het Hof heeft het Gerecht weliswaar vastgesteld dat de rechtsgrond van de omstreden regeling niet alleen voortvloeit uit een bepaling van het WIB, maar ook uit de toepassing van die bepaling door de Belgische belastingdienst, maar heeft het niet alle consequenties uit deze vaststelling getrokken. Zij heeft met name geen rekening gehouden met het feit dat de Europese Commissie dit verzoek niet alleen had afgeleid uit bepaalde handelingen (met name artikel 185, lid 2, WIB en de omzendbrief van 4 juli 2016), maar ook uit een systematische gedragslijn van de autoriteiten.

Door haar analyse te beperken tot de bovengenoemde wetgevingshandelingen, heeft het Gerecht volgens het Hof het begrip "beschikking" dus verkeerd geïnterpreteerd.

Met betrekking tot de tweede vereiste voorwaarde opdat een maatregel als staatssteun kan gekwalificeerd worden, namelijk het feit dat voor de toekenning van de steun geen aanvullende uitvoeringsmaatregel vereist is, concludeert het Hof dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat een van de wezenlijke kenmerken van de betrokken regeling was dat de Belgische belastingdienst de vrijstelling systematisch had verleend wanneer aan de voorwaarden was voldaan. Deze systematische praktijk is, zoals hierboven is aangegeven, een relevante factor in het kader van de kwalificatie van een overheidsmaatregel als staatssteun.

5. Op basis van deze essentiële overwegingen vernietigt het Hof van Justitie van de Europese Unie derhalve het arrest van het Gerecht van 14 februari 2019.

Zij is ook van mening dat de zaak niet in een staat van wijzen is en dus niet in staat is om het geschil zelf definitief te beslissen. Volgens het Hof moeten andere aspecten worden onderzocht, zoals de schending van de legaliteitsbeginselen en de bescherming van het gewettigd vertrouwen met betrekking tot de vordering tot terugvordering van de vermeende staatssteun van de begunstigde groepen.

Bijgevolg verwijst het Hof de zaak terug naar het Gerecht voor een uitspraak over deze aspecten van de zaak, rekening houdend met het feit dat het Gerecht gebonden is aan de beslissing van het Hof in het kader van de hogere voorziening met betrekking tot het begrip staatssteun.

Het Gerecht van de Europese Unie zal waarschijnlijk nog enkele jaren nodig hebben voordat het over de grond van de zaak beslist. In afwachting van deze beslissing worden veel procedures van andere bedrijven opgeschort.

De juridische strijd duurt dan ook voort voor veel bedrijven die hebben geprofiteerd van het “excess profits” regime.

Auteur : Angélique Puglisi

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator