ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Kapitaalinjectie in de vennootschap door tenlasteneming van verliezen, opgelet voor de fiscus !

Uit de artikelen 49 en 53, 15° WIB ‘92 vloeit voort dat niet als beroepskosten worden aangemerkt, verliezen van vennootschappen ten laste genomen door natuurlijke personen, tenzij het gaat om bestuurders en werkende vennoten die deze tenlasteneming verwezenlijken door de onherroepelijke en onvoorwaardelijke betaling van een som met het oog op het behoud van beroepsinkomsten welke die leiders en vennoten periodiek uit de vennootschap verkrijgen en de aldus betaalde som bovendien door de vennootschap volledig wordt gebruikt voor de aanzuivering van haar verliezen.

Drie voorwaarden moeten dus cumulatief vervuld zijn:

  1. de tenlasteneming geschiedt door een onherroepelijke en onvoorwaardelijke betaling van een geldsom;
  2. de betaling is gericht op het behoud van beroepsinkomsten die de bestuurder/werkend vennoot periodiek uit de vennootschap verkrijgt;
  3. de vennootschap moet de gestorte geldsom volledig aanwenden om haar beroepsverliezen te verminderen.

De fiscus controleert de toepassing van dit artikel echter met argusogen. Vooral de tweede voorwaarde geeft daarbij vaak aanleiding tot discussie.

Opdat de tenlasteneming van beroepsverliezen een aftrekbare beroepskost uitmaakt, dient deze te gebeuren met een bijzonder doel voor ogen. Met name dienen de bestuurders/werkende vennoten met hun betaling het behoud na te streven van beroepsinkomsten die zij periodiek uit de vennootschap verkrijgen.

De fiscale administratie verwacht dat een bedrijfsleider van een “zieke” vennootschap zichzelf (altijd) een inkomen uitkeert, wil men ooit gebruik kunnen maken van de wettelijke mogelijkheid om verliezen van de vennootschap ten laste te nemen. Volgens het administratieve standpunt impliceert de term “behouden” immers dat de belastingplichtige reeds beroepsinkomsten uit de vennootschap waarin hij bedrijfsleider is moet hebben behaald.

Bovendien voegt de fiscale administratie daarnaast nog een voorwaarde toe aan de wet en eist zij evenredigheid tussen de hoegrootheid van de ten laste genomen verliezen en die van de periodieke beroepsinkomsten behaald uit de vennootschap.

Dergelijke voorwaarde komt ons voor als volkomen onwettig aangezien het eventuele bestaan van een disproportioneel karakter tussen ten laste genomen verliezen en gerealiseerde beroepsinkomsten niet weg neemt dat de werkende vennoot/bestuurder de bedoeling had om, dankzij zijn tussenkomst, de vennootschap gaande te houden en zijn eigen beroepsinkomsten – tot op heden en ook voor de toekomst – veilig te stellen. De voorwaarde van proportionaliteit is niet terug te vinden is in de wet en is dus in beginsel onwettig.

In de rechtspraak vinden we ook terug dat wanneer een vennootschap verliezen boekt, het normaal voorkomt dat de periodieke inkomsten van de werkende vennoot op dat ogenblik lager liggen. Het is bedrijfseconomisch noodzakelijk dat een vennoot in het verlies van de vennootschap tussenkomt en zich tevreden stelt met een gering periodiek inkomen, dit alles om het faillissement en de ontbinding van de vennootschap te voorkomen en in de overtuiging dat de vennootschap in de nabije toekomst winsten zou maken met het gevolg dat hij hogere periodieke vergoedingen zou ontvangen.

Bepaalde hoven en rechtbanken hebben zich al in die zin uitgesproken dat er sprake is van een behoud van inkomsten wanneer de belastingplichtige gehandeld heeft met de intentie het voortbestaan van de vennootschap te waarborgen, waardoor het mogelijk bleef uit de vennootschap bedrijfsinkomsten te putten. Wat telt is de feitelijke bedoeling van de werkende vennoot-zaakvoerder.

Er anders over oordelen zou het artikel 53, 15° WIB 92 immers bedrijfseconomisch absurd en juridisch volkomen onwerkbaar maken.

Doch blijft de administratie bij haar standpunt en volgen diverse hoven en rechtbanken haar daar in, waarbij zij zeer streng zijn bij de toepassing van dit artikel. Wilt u dus op deze manier uw vennootschap opnieuw kapitaalkrachtiger maken dan is het absoluut noodzakelijk zich hiervan bewust te zijn en te zorgen voor de correcte toepassing van de (wettelijke) voorwaarden.

Thema : Vennootschapsbelasting Auteur : Ellen Cassaer

Injection de capital dans la société par prise en charge des pertes, faites attention au fisc!

Il résulte des articles 49 et 53, 15° CIR ‘92 que des pertes des sociétés prises en charge par des personnes physiques ne sont pas considérées comme des frais professionnels, sauf s’il s’agit des administrateurs et associés actifs qui effectuent cette prise en charge par le paiement irrévocable et inconditionnel d’une somme en vue de préserver les revenus professionnels que ces dirigeants et associés perçoivent périodiquement de la société et que la somme ainsi payée est en outre intégralement utilisée par la société pour l’apurement de ses pertes.

Trois conditions doivent donc être respectées cumulativement:

  1. La prise en charge est effectuée par un paiement irrévocable et inconditionnel d’une somme d’argent;
  2. Le paiement vise la préservation des revenus professionnels que l’administrateur/associé actif perçoit de la société;
  3. La société doit utiliser la somme d’argent versée intégralement pour la réduction de ses pertes professionnelles.

Cependant le fisc vérifie l’application de cet article avec méfiance. La deuxième condition en particulier donne souvent lieu à des discussions.

Pour que la prise en charge des pertes professionnelles soit un frais professionnel déductible, celle-ci doit se faire avec un but précis. C’est-à-dire qu’avec leur paiement les administrateurs / associés actifs doivent poursuivre la préservation des revenus professionnels qu’ils perçoivent périodiquement de la société.

L’administration fiscale attend qu’un dirigeant d’entreprise d’une société “malade” se distribue (toujours) un revenu, s’il veut prendre en charge les pertes de la société. Selon la position administrative la notion de “préservation” implique notamment que l’assujetti ait déjà perçu des revenus professionnels de la société dont il est dirigeant.

En outre, l’administration fiscale ajoute encore une condition à la loi et exige la proportionnalité entre le montant des pertes prises en charge et le montant des revenus professionnels périodiquement perçus de la société.

Une telle condition nous semble illégale vu que l’existence éventuelle d’un caractère disproportionné entre les pertes prises en charge et les revenus professionnels réalisés n’exclut pas l’intention de l’associé actif / administrateur d’aider la société, grâce à son intervention, et de préserver ses propres revenus professionnels également pour le futur. La condition de la proportionnalité n’apparaît pas dans la loi et est donc illégale.

Quand une société réalise des pertes, les revenus périodiques de l’associé à ce moment-là sont souvent inférieurs. Il est nécessaire qu’un associé intervienne dans la perte de la société et se contente d’un revenu périodique inférieur, afin d’éviter la faillite et la dissolution de la société. L’associé étant persuadé que la société fera des bénéfices dans le futur proche permettant la perception de rémunérations périodiques plus élevées.

Certains cours et tribunaux ont déjà statué en ce sens qu’il y a bien une préservation des revenus quand un contribuable a agi avec l’intention de garantir la poursuite de la société, permettant de continuer à percevoir des revenus professionnels de la société. Ce qui compte est le but factuel de l’associé actif – gérant.

Statuer autrement rendrait l’article 53, 15° CIR92 fiscalement absurde et légalement inapplicable.

Néanmoins l’administration reste sur sa position et plusieurs cours et tribunaux la suivent dans cette position. Il est donc recommandé d’en tenir compte et de faire en sorte que les conditions (légales) soient appliquées correctement pour éviter un litige avec l’administration fiscale.

Thème : L'impôt des sociétés Auteur : Ellen Cassaer
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator