ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Wetsvoorstel voor de hervorming van de erfrechten: wat er verandert (deel II)

Deze studie is bedoeld om de belangrijkste veranderingen in de verf te zetten die ingezet worden door het voorstel houdende de hervorming van het erfrecht dat op 25 januari jongstleden in het parlement werd neergelegd. Het eerste luik van deze studie handelde over de wijziging van de regels met betrekking tot het voorbehouden erfdeel. Het tweede luik zal enerzijds handelen over de wijzigingen die werden aangebracht aan de regels betreffende de inbreng van giften en, anderzijds, over de mogelijkheid om in de toekomst echte overeenkomsten over toekomstige erfenissen af te sluiten.

1. Wijziging van de regels betreffende de inbreng van giften

1.1 Wanneer de overledene aan één van zijn toekomstige erfgenamen een gift heeft gedaan, vermoedt de wet dat deze gift een voorschot is op het erfdeel dat hem zal toekomen in het kader van de verdeling van de nalatenschap. De begiftigde erfgenaam is er dus toe gehouden om « zijn mede-erfgenamen te informeren over wat hij allemaal rechtstreeks of onrechtstreeks van de overledene heeft gekregen via een schenking onder levenden ». Dit vermoeden is echter weerlegbaar, zodat de erflater op een geldige manier een gift bij vooruitmaking (met vrijstelling van inbreng) kan toekennen aan één van zijn erfgenamen.

1.2 Het voorstel van wettelijke hervorming voert drie essentiële wijzigingen door met betrekking tot de regels in verband met de inbreng van giften:

  • het weerlegbaar vermoeden van inbreng zal voortaan enkel nog van toepassing zijn op giften die werden toegekend aan erfgenamen in rechte nederdalende lijn ;
  • als het gaat om giften die toegekend worden aan alle andere erfgenamen, voert het wetsvoorstel een wettelijk weerlegbaar vermoeden van vrijstelling van inbreng in ;
  • als het gaat om giften die toegekend worden aan de langstlevende echtgeno(o)t(e) en de wettelijke samenwonende partner, dan zullen deze niet vatbaar zijn voor inbreng.

1.3 Vandaag laat het Burgerlijk Wetboek toe dat een schenking die eerst vatbaar was voor inbreng wordt omgevormd in een schenking die vrijgesteld wordt van inbreng (schenking bij vooruitmaking, buiten het erfdeel). De nieuwe bepaling behoudt deze mogelijkheid, maar voegt eraan toe dat het omgekeerde voortaan ook mogelijk zal zijn. Het wetsvoorstel zegt echter dat de wijziging van het kenmerk of een schenking al dan niet vatbaar is voor inbreng in de twee hypotheses de goedkeuring van de schenker en begiftigde veronderstelt.

1.4 Naar het voorbeeld van de voorgenomen wijzigingen inzake inkorting, suggereert het wetsinitiatief dat de inbreng van giften nu voor alle giften « in waarde » gebeurt en dat de waardebepaling gebeurt op basis van de waarde van de geschonken goederen op de dag van de schenking (mits indexering).

2. Versoepeling van het verbod op overeenkomsten over toekomstige nalatenschappen

Onder toepassing van de huidige wetgeving is het verbod op overeenkomsten over toekomstige nalatenschappen de regel. In afwijking van dit principe voorziet de huidige wet de rechtsgeldigheid van bepaalde « specifieke » erfovereenkomsten.

De voorgenomen hervorming voorziet voortaan de mogelijkheid voor de erflater om bij leven een « globale » erfovereenkomst af te sluiten met zijn erfgenamen. De mogelijkheid om dergelijke overeenkomst af te sluiten, zal echter wel beperkt zijn tot enkel « de vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn ». Bijgevolg zullen enkel de kinderen van de erflater partij kunnen zijn aan de overeenkomst, waarbij de voorgestelde tekst expliciet de bloedverwanten in opgaande lijn en de bloedverwanten in zijlijn uitsluit.

Deze overeenkomst kan ofwel individueel worden afgesloten, door de vader of de moeder met al hun erfgenamen, ofwel gezamenlijk, door de vader en de moeder met al hun respectievelijke erfgenamen (in die veronderstelling zal de overeenkomst de gemeenschappelijke en niet-gemeenschappelijke erfgenamen samenbrengen). Opdat deze overeenkomst geldig zou zijn, zegt het wetsvoorstel dat deze door alle vermoedelijke erfgenamen in rechte nederdalende lijn moet ondertekend worden en dat deze het bestaan van een (subjectief) evenwicht tussen de erfgenamen moet eerbiedigen.

Ten slotte moeten we er nog op wijzen dat de instemming met de overeenkomst de definitieve verzaking aan zowel de vordering tot inkorting als de verzaking aan de inbreng van giften bedoeld in de overeenkomst tot gevolg heeft.

Deze overeenkomst is dus een echte overeenkomst over een toekomstige nalatenschap die de erflater toelaat om, bij leven en met volledige transparantie, zijn vermogen onder zijn kinderen te verdelen met de volledige zekerheid dat de verdeling van zijn nalatenschap conform de overeenkomst zal gebeuren aangezien het steunt op een juridisch bindende overeenkomst.

Thema : Successierechten Auteur : Chloé Binnemans

Proposition de réforme du droit des successions et des libéralités : ce qui change (partie II)

La présente étude a vocation à mettre en lumière les changements majeurs initiés par la proposition de réforme du droit des successions déposée au parlement le 25 janvier dernier. Le premier volet de cette étude portait sur la modification des règles relatives à la réserve héréditaire. Le second volet portera d’une part, sur les modifications apportées aux règles du rapport des libéralités et, d’autre part, sur la possibilité de conclure, à l’avenir, de véritables pactes sur successions futures.

1. Modification des règles relatives au rapport des libéralités

1.1 Lorsque le défunt a consenti une libéralité à l’un de ses futurs héritiers, la loi présume que cette libéralité constitue une avance sur la part qui lui reviendra dans le cadre du partage de la succession. L’héritier gratifié est donc tenu de « rapporter à ses cohéritiers tout ce qu'il a reçu du défunt, par donation entre vifs, directement ou indirectement ». Cette présomption est toutefois réfragable, de sorte que le futur défunt peut valablement consentir une libéralité préciputaire (dispensée de rapport) à l’un de ses héritiers.

La proposition de réforme législative institue trois modifications essentielles au sujet des règles relatives au rapport des libéralités :

  • la présomption réfragable de rapport ne s’appliquera désormais qu’aux libéralités consenties aux héritiers en ligne directe descendante ;
  • s’agissant des libéralités consenties à tous les autres héritiers, la proposition de loi instaure une présomption légale réfragable de dispense de rapport ;
  • s’agissant des libéralités consenties au conjoint survivant et au cohabitant légal, celles-ci ne seront pas rapportables.

1.2 Actuellement, le Code civil autorise la transformation d’une donation initialement rapportable en une donation dispensée de rapport (donation préciputaire, hors part successorale). La nouvelle disposition maintien cette possibilité mais ajoute que l’inverse sera désormais également possible. La proposition de loi précise néanmoins que la modification du caractère rapportable ou non de la donation suppose, dans les deux hypothèses, l’accord du donateur et du donataire.

1.3 A l’instar des modifications envisagées en matière de réduction, l’initiative législative suggère que le rapport des libéralités se fasse à présent « en valeur » pour toutes les libéralités et que la valorisation s’opère sur base de la valeur des biens donnés au jour de la donation (moyennant indexation).

2. Assouplissement de l’interdiction des pactes sur succession future

Sous l’empire du droit actuel, l’interdiction des pactes sur succession future est la règle. Par dérogation à ce principe, la loi actuelle admet néanmoins la validité de certains pactes successoraux « ponctuels ».

La réforme envisagée prévoit désormais la possibilité pour le futur défunt de conclure, de son vivant, un pacte successoral « global » avec ses héritiers. La possibilité de conclure un tel pacte sera cependant limitée aux seuls « héritiers présomptifs en ligne directe descendante ». Par conséquent, seuls les enfants du futur défunt pourront être partie au pacte, les ascendants et les collatéraux étant expressément exclus par le texte proposé.

Ce pacte pourra être établi soit de manière individuelle, par le père ou la mère avec l’ensemble de ses héritiers, soit de manière conjointe, par le père et la mère avec l’ensemble de leurs héritiers respectifs (dans cette hypothèse, le pacte pourra réunir des héritiers communs et non communs). Pour que ce pacte soit valide, la proposition de loi précise qu’il devra être signé par l’ensemble des héritiers présomptifs en ligne directe descendante et qu’il devra consacrer l’existence d’un équilibre (subjectif) entre les héritiers.

Enfin, il reste à préciser que le consentement au pacte emporte la renonciation définitive tant à l’action en réduction qu’au rapport des libéralités visées par le pacte.

Ce pacte constitue donc un véritable pacte sur succession future permettant au futur défunt de répartir, de son vivant et en toute transparence, son patrimoine avec ses enfants tout en ayant la certitude que le partage de sa succession sera conforme au pacte dès lors qu’il procède d’une convention juridiquement contraignante.

Thème : Les droits de succession Auteur : Chloé Binnemans
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator