ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Aangifte van private vermogensstructuren: nieuwe aangifteverplichting van aanslagjaar 2014!

De Belgische belastingplichtige (fysieke persoon) zal voortaan in zijn jaarlijkse fiscale aangifte “het bestaan van een rechtsfiguur waarvan hijzelf of zijn echtgenote … ofwel een oprichter is van de rechtsfiguur of iemand is die kennis heeft van zijn hoedanigheid van begunstigde of potentiële begunstigde van een rechtsfiguur” moeten aangeven. Deze nieuwe verplichting is opgenomen in artikel 307, §1er, al. 2 van het Wetboek van inkomstenbelastingen.

Het formulier van fiscale aangifte voor de inkomsten 2013 is nog niet gekend. Men gelooft echter uit de begrippen van de nieuwe wet te kunnen afleiden dat de belastingplichtige “ja” zal moeten antwoorden op de vraag met betrekking tot het bestaan van rechtsfiguren in het buitenland, zonder deze te identificeren noch deze in aantal te vermelden.

Het begrip van « rechtsfiguur » maakt het voorwerp uit van een redelijk ruime definitie die in het Wetboek van inkomstenbelasting werd opgenomen. Hij zal één van de twee volgende vormen aannemen:

  • ofwel een “rechtsverhouding” via dewelke, volgens diverse voorwaarden, het beheer van de goederen wordt toevertrouwd aan een derde.

    Hier denkt men aan trust of elke andere gelijkaardige rechtsverhouding zonder dat vereist wordt dat deze rechtsverhouding onderworpen is aan een wetgeving die een duidelijk voordeliger fiscaal regime voorziet.

    Elk type van trust zal bijgevolg geviseerd worden, zonder onderscheid op grond van de fiscale jurisdictie waaronder hij valt.

    Enkele praktijkmensen denken ook er aan om er de verschillende types van buitenlandse fondsen in onder te brengen. Deze interpretatie is twijfelachtig, in die mate dat dat type van structuur gewoonlijk geniet van een juridische persoonlijkheid die duidelijk verschilt van deze van haar leden en/of oprichters.

    De nieuwe tekst omvat een redelijk complexe definitie van het nieuwe begrip rechtsverhouding, alsook van het begrip « oprichter » hiervan. Maar ze preciseert niet wat men moet begrijpen onder “begunstigde” van de rechtsverhouding of nog onder “potentiële begunstigde” hiervan, terwijl de verplichting tot aangifte zowel rust op de oprichter als op de begunstigde, zelfs de potentiële begunstigde…

Het begrip van «oprichter » wordt inderdaad zeer breed omschreven:

  • ofwel de fysieke persoon die de rechtsfiguur heeft opgericht naast de uitoefening van zijn professionele activiteit;
  • ofwel, wanneer de rechtsfiguur werd opgericht door een derde, de fysieke persoon die goederen en rechten heeft aangebracht;
  • ofwel de fysieke personen die rechtstreeks of onrechtstreeks geërfd hebben van de personen bedoeld in de hierboven vermelde streepjes, vanaf het ogenblik van overlijden, behalve als deze personen stellen dat noch zijzelf noch hun erfgenamen op een bepaald moment of op gelijk welke wijze zullen kunnen genieten van financiële of andere voordelen afkomstig uit de rechtsfiguur.

De verantwoording van de nieuwe tekst laat toe te stellen dat de wetgever een overdracht van vermogen viseert, in de zin van een “afstand doen van” eigendom, zonder onmiddellijke, effectieve en equivalente tegenpartij, maar in het kader van dewelke bepaalde verplichtingen aan de bestuurder kunnen opgelegd worden.

  • ofwel een entiteit die over een rechtspersoonlijkheid beschikt onder de vorm van een vennootschap, vereniging of een andere rechtspersoon die de hoedanigheid van niet-inwoner heeft (in het licht van het Belgisch recht), en die onderworpen is aan een duidelijk voordeliger regime op fiscaal niveau.

    Men denkt hier voornamelijk aan een stiftung, een anstalt, of ook aan een gevestigde vennootschap – dergelijke entiteit zal slechts geviseerd worden als ze geniet van een “duidelijk voordeliger” fiscaal regime (wat men doorgaans “fiscaal paradijs” noemt).

    De tweede hypothese die de aangifteverplichting ontkoppelt, is dus beperkender dan de eerste, die de aangifte aan geen enkele fiscale behandeling van de entiteit of haar inkomsten verbindt!

    De wettekst preciseert echter niet of het nodig is dat de entiteit effectief onderworpen is aan een duidelijk voordeliger fiscaal regime op de inkomsten die zij concreet ontvangt, of als het voldoende is dat de entiteit voor de inkomsten die zij in het algemeen ontvangt, onderworpen is aan een belasting die gelijkaardig of vergelijkbaar is aan deze die in België zou verschuldigd zijn.

    De geviseerde entiteiten die niet in België gevestigd zijn, zullen het voorwerp uitmaken van een lijst die vastgelegd wordt in een Koninklijk Besluit waarover in de Ministerraad beraadslaagd werd, en die het voorwerp uitmaakt van een update.

    Er werd nog geen enkele lijst gepubliceerd, maar de voorbereidende werken van de nieuwe maatregel preciseren dat men kan verdergaan met een verwijzing naar “een vergelijkbare lijst opgenomen in bijlage 1 aan het Voorstel van Richtlijn van de Raad betreffende de wijziging van de Richtlijn 2003/48/CE … betreffende de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling” (Doc. Parl. Kamer 53-2891/004, p. 5, in fine).

    Deze lijst bevat, bijvoorbeeld, de vennootschappen uit de Bahama’s, Bermuda, Panama, etc.

    De holdings die aan een fiscaal regime onderworpen zijn die “niet buiten de perken van het gemeenrecht gaan, zijn daarentegen niet geviseerd. Er wordt op vandaag bijvoorbeeld geen enkele referentie gemaakt naar de Luxemburgse naamloze vennootschap die onder het statuut van “soparfi” werd opgericht … zelfs niet naar de financiële deelneming.

    De belastingplichtige, die in het Koninkrijk woont, zal onderworpen zijn aan de nieuwe aangifteverplichting, als hij ofwel “ de juridische rechten” bezit op de aandelen of deelbewijzen, geheel of gedeeltelijk, ofwel begunstigde is van de deelbewijzen of van de economische rechten op de goederen en de kapitalen.

De nieuwe tekst is complex, maar niet nauwkeurig. Ze vervult zonder enige twijfel de recente aangifteverplichting van buitenlandse levensverzekeringscontracten, en de reeds bestaande aangifteverplichting van buitenlandse rekeningen. Het feit dat de Raad van State niet werd geconsulteerd, door de extreme haast waarmee de tekst werd voorgesteld en daarna goedgekeurd, verhoogt de beroepsmogelijkheden die tegen de tekst kunnen ingesteld worden.

We moeten herhalen dat de nieuwe tekst enkel een verplichting van « rapportering » oplegt, maar in niets het belastingregime van de rechtsverhoudingen en entiteiten viseert, die bepaald blijven in functie van de begrippen van artikel 344 § 2 van het Wetboek van inkomstenbelasting.

Er wordt aan elke belastingplichtige die mogelijks door de nieuwe maatregel geviseerd wordt, aangeraden om tot een “audit” over te gaan van zijn specifieke situatie teneinde te bepalen of hij al dan niet door de nieuwe maatregel geviseerd wordt.

Auteur : Jonathan Chazkal

Déclaration des structures patrimoniales privées : nouvelle obligation de déclaration à partir de l’exercice d’imposition 2014 !

Le contribuable belge (personne physique) devra dorénavant déclarer, dans sa déclaration fiscale annuelle, « l’existence d’une construction juridique dont le contribuable ou son conjoint … est soit un fondateur de la construction juridique ou soit une personne qui a connaissance de sa qualité de bénéficiaire ou de bénéficiaire potentiel d’une construction juridique ». Cette nouvelle obligation est contenue à l’article 307, §1er, al. 2 du Code des impôts sur les revenus.

Le formulaire de déclaration fiscale pour les revenus 2013 n’est pas encore connu. L’on croit toutefois pouvoir déduire des termes de la loi nouvelle que contribuable devra répondre « oui » à la question relative à l’existence de constructions juridiques à l’étranger, sans les identifier, ni encore en mentionner le nombre.

La notion de « construction juridique » fait l’objet d’une définition, fort large, introduite dans le Code des impôts sur les revenus. Il s’agira de l’une ou l’autre des deux formes suivantes :

  • soit une« relation juridique » par laquelle, suivant diverses conditions, l’administration de biens est confiée à un tiers. L’on pense ici au trust ou à toute autre relation juridique analogue sans qu’il soit requis que cette relation soit soumise à une législation prévoyant un régime fiscal notablement plus avantageux . Tout type de trust sera dès lors visé, sans distinction selon la juridiction fiscale dont il relève.

    Certains praticiens pensent également pouvoir y inclure les différents types de fondations étrangères. Cette interprétation est douteuse, dans la mesure où ce type de structure bénéficie généralement d’une personnalité juridique distincte de celle de ses membres et/ou fondateurs.

    Le texte nouveau comporte une définition assez complexe de la notion nouvelle de relation juridique, ainsi que celle du « fondateur » de celle-ci. Par contre, il ne précise pas ce qu’il faut entendre par « bénéficiaire » de la relation juridique, ou encore par « bénéficiaire potentiel » de celle-ci, alors que l’obligation de déclaration repose tant sur le fondateur que sur le bénéficiaire, voire sur le bénéficiaire potentiel…. La notion de « fondateur » est en effet définie de manière très large:

    • soit la personne physique qui a constitué la construction en dehors de l’exercice de son activité professionnelle;
    • soit, lorsque la construction a été constituée par un tiers, la personne physique qui y a apporté des biens et droits;
    • soit les personnes physiques qui ont hérité directement ou indirectement des personnes visées aux tirets précédents, à partir du moment du décès, sauf si ces personnes établissent qu’elles ne pourront elles-mêmes ou leurs héritiers, bénéficier à un moment et d’une manière quelconques, d’avantages financiers ou de toute nature octroyés par la construction.

    La justification du texte nouveau permet de poser que le législateur entend viser un transfert de patrimoine, dans le sens d’un « abandon » de propriété, sans contrepartie immédiate, effective et équivalente, mais dans le cadre duquel des obligations déterminées peuvent être imposées à l’administrateur.

    • soit une entité disposant de la personnalité juridique, sous forme de société, d’association ou d’autre personne morale, qui a la qualité de non-résident (au regard du droit belge), et qui est soumise à un régime notablement plus avantageux sur le plan fiscal.

      L’on pense ici notamment à une stiftung, une anstalt, ou encoe une société domiciliée – une telle entité ne sera visée que si elle bénéficie d’un régime fiscal « notablement plus avantageux » (ce que l’on nomme communément « paradis fiscal »).

      La seconde hypothèse déclenchant obligation de déclaration est donc plus restrictive que la première, qui ne conditionne la déclaration à aucun traitement fiscal de l’entité, ou de ses revenus !

      Le texte de loi ne précise toutefois pas s’il faut que l’entité soit effectivement soumise à un régime fiscal notablement plus avantageux sur les revenus qu’elle perçoit concrètement, ou s’il suffit que l’entité soit soumise, pour les revenus qu’elle perçoit généralement, à un impôt identique ou comparable à celui qui serait dû en Belgique.

      Les entités non-résidentes visées feront l’objet d’une liste, fixée par un arrêté royal délibéré en Conseil des Ministres, et faisant l’objet d’une mise à jour.

      Aucune liste n’est encore publiée, mais les travaux préparatoires de la mesure nouvelle précisent que l’on peut procéder par référence à « une liste comparable reprise à l’annexe 1 de la Proposition de Directive du Conseil modifiant la Directive 2003/48/CE … en matière de fiscalité des revenus de l’épargne sous forme de paiement d’intérêts » (Doc. Parl. Chambre 53-2891/004, p. 5, in fine).

      Cette liste reprend, à titre d’exemple, les sociétés des Bahamas, des Bermudes, du Panama, etc.

      Les holdings soumises à un régime fiscal « non exhorbitants du droit commun » ne sont par contre pas visées. Aucune référence n’est par exemple faite, à ce jour, à la société anonyme luxembourgeoise constituée sous le statut de « soparfi »…ni même à la société de participation financière.

      Le contribuable, habitant du Royaume, sera soumis à l’obligation nouvelle de déclaration, s’il détient soit les « droits juridiques » des actions ou parts, en tout ou en partie, soit est bénéficiaire des parts ou des droits économiques des biens et capitaux.

    Le texte nouveau est complexe, mais imprécis. Il complète sans aucun doute l’obligation récente de déclaration des contrats d’assurance-vie étrangère, et l’obligation plus ancienne de déclaration des comptes étrangers. L’absence de consultation du Conseil d’Etat, due à l’extrême précipitation avec laquelle le texte a été proposé et ensuite adopté, accroit les possibilités de recours à son encontre.

    Il faut rappeler que le texte nouveau n’impose qu’une obligation de « rapportage », mais ne modifie en rien le régime de taxation des relations et entités visées, qui reste déterminé en fonction des termes de l’article 344 § 2 du Code des impôts sur le revenu.

    Il est conseillé à chaque contribuable potentiellement visé par la mesure nouvelle de procéder à un « audit » de sa situation particulière, afin de déterminer s’il est, ou non, visé par la nouvelle mesure.

Auteur : Jonathan Chazkal
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator