ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

De eigen ingezeten arbeiders en grensarbeiders genieten dezelfde voordelen, en hun kinderen ook!

Het Europese recht eist van de lidstaten van de Unie dat ze aan de gastarbeiders dezelfde sociale en fiscale voordelen toekennen als aan de ingezeten arbeiders.

Luxemburg kent echter financiële steun toe om studenten op hun grondgebied of op het grondgebied van elke andere staat aan te moedigen om hun hogere studies verder te zetten. Deze hulp wordt toegekend aan studenten, van Luxemburgse origine of van origine van een andere lidstaat van de Europese Unie, die in Luxemburg verblijven op het ogenblik dat ze hogere studies aanvatten.

Deze wetgeving, met als doel het aantal gediplomeerden uit het hoger onderwijs binnen de Luxemburgse bevolking te verhogen, sluit echter de kinderen van grensarbeiders, die in een buurland van Luxemburg wonen, maar wiens ouders of één van hen in Luxemburg werkt, uit om van deze steun te kunnen genieten.

Vele van deze kinderen hebben de wettelijkheid van hun uitsluiting uit de kring van begunstigden van de steun betwist.

Met een arrest van 20 juni 2013, die werd geveld in de zaak C-20/12, diende het Europese Hof van Justitie de verenigbaarheid van de Luxemburgse reglementering met het principe van het vrije verkeer van werknemers te bepalen.

Bij die gelegenheid herinnert het Hof er aan dat een steun die wordt toegekend om universitaire studies van een kind die ten laste is van een gastarbeider te financieren, een sociaal voordeel inhoudt voor deze laatste die hem moet worden toegekend onder dezelfde voorwaarden als deze voor ingezeten arbeiders. Een gelijke behandeling moet niet alleen voorbehouden worden voor gastarbeiders die in een gastlidstaat verblijven, maar ook voor de grensarbeiders die in een andere lidstaat verblijven en er hun professionele activiteiten uitoefenen.

De verblijfsvoorwaarde die door de Luxemburgse reglementering wordt vereist, houdt volgens het Hof een indirecte discriminatie in die gesteund is op de nationaliteit, in de mate dat ze riskeert om voornamelijk in het nadeel van de onderdanen van andere lidstaten te spelen, rekening houdend met het feit dat de niet-onderdanen meestal buitenlanders zijn. In die context onderlijnt het Hof dat dergelijke discriminatie niet kan worden gerechtvaardigd door overwegingen van budgettaire aard.

Het Hof werpt niettemin op dat de verblijfsvoorwaarde kenmerkend is om de realisatie te garanderen van het doel dat door Luxemburg wordt nagestreefd en dat erop gericht is om het voortzetten van hogere studies aan te moedigen en het aantal gediplomeerden uit het hoger onderwijs die in dat land verblijven beduidend te verhogen.

Het Hof oordeelt echter dat het bewuste stelsel van financiële steun een te exclusief karakter heeft, voor zover dat de Luxemburgse reglementering één element, de basisvoorwaarde van verblijf van de student op Luxemburgs grondgebied, voorrang geeft, wat niet noodzakelijk het enige kenmerk is van de reële graad van gehechtheid van de geïnteresseerde aan Luxemburg is.

Zo kan een student die niet in Luxemburg verblijft genoeg gehechtheid met het Groothertogdom hebben die hem toelaat om te besluiten dat er een redelijke kans bestaat dat hij zichzelf er zich ziet terugkeren om er zich te vestigen en er zich ter beschikking stelt van de Luxemburgse arbeidsmarkt. Dit is het geval wanneer deze student alleen of met zijn ouders in een buurland van Luxemburg woont en dat zijn ouders in Luxemburg werken en er in de buurt wonen.

In dit opzicht preciseert het Hof dat er minder restrictieve maatregelen bestaan die toelaten om het doel dat de Luxemburgse wetgever nastreeft, te behalen, zoals bijvoorbeeld het toekennen van financiële steun ondergeschikt te maken aan de voorwaarde dat de grensarbeider die ouder is van de student gedurende een bepaalde minimumperiode in Luxemburg gewerkt heeft.

In deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat de betwiste Luxemburgse reglementering verder gaat dan nodig om het doel dat de wetgever voor ogen heeft, te behalen. Deze reglementering is dus tegenstrijdig met het principe van het vrije verkeer van werknemers.

Auteur : Nicolas Themelin

Les travailleurs résidents et frontaliers disposent des mêmes avantages, et leurs enfants aussi !

Le droit européen exige des Etats membres de l’Union d’accorder aux travailleurs migrants les mêmes avantages sociaux et fiscaux qu’aux travailleurs nationaux.

Or, le Luxembourg accorde une aide financière pour favoriser la poursuite des études supérieures des étudiants sur son territoire ou sur celui de tout autre Etat. Cette aide est octroyée aux étudiants, luxembourgeois ou ressortissants d’un autre Etat membre de l’Union européenne, qui résident au Luxembourg au moment où ils vont entreprendre des études supérieures.

Cette législation, dont l’objectif est d’augmenter le nombre de diplômés de l’enseignement supérieur au sein de la population luxembourgeoise, exclut toutefois du bénéfice de cette aide les enfants des travailleurs frontaliers, qui résident dans un pays limitrophe du Luxembourg, mais dont les parents ou l’un d’eux travaillent au Luxembourg.

Plusieurs de ces enfants ont contesté la légalité de leur exclusion du cercle des bénéficiaires de l’aide. Par un arrêt du 20 juin 2013, rendu dans l’affaire C-20/12, la Cour européenne de justice a eu à déterminer la compatibilité de la réglementation luxembourgeoise avec le principe de la libre circulation des travailleurs.

A cette occasion, la Cour rappelle qu’une aide accordée pour financer les études universitaires d’un enfant à charge d’un travailleur migrant constitue pour ce dernier un avantage social qui doit lui être octroyé dans les mêmes conditions qu’aux travailleurs nationaux. Un traitement égalitaire doit être réservé non seulement aux travailleurs migrants résidant dans un Etat membre d’accueil mais également aux travailleurs frontaliers qui, tout en y exerçant leur activité professionnelle, résident dans un autre Etat membre.

La condition de résidence requise par la réglementation luxembourgeoise constitue selon la Cour une discrimination indirecte fondée sur la nationalité dans la mesure où elle risque de jouer principalement au détriment des ressortissants des autres Etats membres, les non-résidents étant le plus souvent des non-nationaux. Dans ce contexte, la Cour souligne qu’une telle discrimination ne peut pas être justifiée pas des considérations d’ordre budgétaire.

La Cour relève néanmoins que la condition de résidence est propre à garantir la réalisation de l’objectif poursuivi par le Luxembourg visant à promouvoir la poursuite d’études supérieures et à augmenter significativement la proportion des titulaires d’un diplôme de l’enseignement supérieur résidant dans ce pays.

Cependant, la Cour juge que le régime d’aide financière en question présente un caractère trop exclusif, dans la mesure où la réglementation luxembourgeoise privilégie un élément, la condition de résidence préalable de l’étudiant sur le territoire luxembourgeois, qui n’est pas nécessairement le seul représentatif du degré réel de rattachement de l’intéressé au Luxembourg.

Ainsi, un étudiant non-résident peut également avoir un rattachement suffisant au Grand-Duché permettant de conclure à l’existence d’une probabilité raisonnable de le voir revenir s’y installer et se mettre à la disposition du marché du travail luxembourgeois. Tel est le cas lorsque cet étudiant réside seul ou avec ses parents dans un Etat membre frontalier du Luxembourg et que ses parents travaillent au Luxembourg et y vivent à proximité.

A cet égard, la Cour précise qu’il existe des mesures moins restrictives permettant d’atteindre l’objectif poursuivi par le législateur luxembourgeois, par exemple en subordonnant l’octroi de l’aide financière à la condition que le travailleur frontalier parent de l’étudiant ait travaillé au Luxembourg pendant une période minimale déterminée.

Dans ces circonstances, la Cour est d’avis que la réglementation luxembourgeoise contestée va au-delà de ce qui est nécessaire pour atteindre l’objectif poursuivi par le législateur. Cette réglementation est donc contraire au principe de la libre circulation des travailleurs.

Nicolas THEMELIN

Auteur : Nicolas Themelin
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator