ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Spaarboekjes: België veroordeeld door het Europese Hof van Justitie

In de vorige editie herinnerden wij u er aan dat België in 2010 door de Europese Commissie gedagvaard werd voor het Europese Hof van Justitie (zaak C-383/10) omwille van het feit dat België, door het instellen en behouden van een stelsel dat een discriminerende belasting oplegde op de door de niet in België gevestigde banken betaalde interesten door de toepassing van een fiscale vrijstelling enkel voor de door de Belgische banken betaalde interesten, niet aan de verplichtingen zou voldaan hebben die hen door de bepalingen van de artikelen 56 en 63 van het VWEU en van de artikelen 36 en 41 van de Akkoord over de Europese Economische Ruimte werden opgelegd.

De omstreden maatregel is de vrijstelling tot roerende voorheffing tegen een interestplafond van 1.880 euro, waarvan de spaarrekeningen in België genieten.

Het is geen verrassing dat het Europese Hof van Justitie België op 6 juni jongstleden veroordeeld heeft: “ Door het instellen en behouden van een stelsel dat een discriminerende belasting oplegde op de door de niet in België gevestigde banken betaalde interesten, voortvloeiend uit de toepassing van een fiscale vrijstelling die enkel tot de door de Belgische banken betaalde interesten beperkt was, heeft het Koninkrijk België nagelaten te voldoen aan de verplichtingen die haar werden opgelegd”.

Haar redenering is de volgende.

Het Hof herinnert er aan dat in de optiek van een eengemaakte markt, en teneinde toe te laten de objectieven hiervan te realiseren, verzet artikel 56 van het Europees Verdrag zich tegen de toepassing van elke nationale reglementering die als gevolg heeft dat de dienstverlening tussen Lidstaten moeilijker wordt dan de dienstverlening binnen een Lidstaat.

In dit geval ziet het Hof erop toe dat de betrokken wetgeving een verschillend fiscaal stelsel opstelt voor interesten die uit een spaardeposito komen naarmate ze betaald zijn door banken die al dan niet in België gevestigd zijn.

Het Hof vestigt er bovendien de aandacht op dat de betwiste Belgische wetgeving aan de ene kant voor effect heeft dat het de Belgische inwoners afraadt een beroep te doen op banken die in andere Lidstaten gevestigd zijn en spaarrekeningen te openen of te behouden bij banken die niet in België gevestigd zijn, aangezien de interesten die door deze laatste betaald worden niet kunnen genieten van de fiscale vrijstelling die ter discussie wordt gesteld wanneer deze banken niet op Belgisch grondgebied gevestigd zijn. Aan de andere kant is deze reglementering van aard de titularissen van een spaarrekening bij een bank die op het Belgisch grondgebied gevestigd is en die van deze vrijstelling genieten, af te raden om hun geld over te zetten naar een bank die in een andere Lidstaat gevestigd is.

België liet gelden dat de discriminatie gerechtvaardigd was door de noodzaak om belastingontduiking en fiscale fraude te vermijden.

Het Hof verwerpt de door België opgeworpen motieven om de discriminatie de rechtvaardigen: “ de beperking van de vrijheid om dienst te leveren die de toepassing van de betwiste nationale reglementering met zich meebrengt, die de toekenning van een fiscale vrijstelling enkel toepast om interesten die betaald worden door in België gevestigde banken, met uitzondering van deze die betaald worden door bankinstellingen die in andere Lidstaten gevestigd zijn, kan niet gerechtvaardigd worden door de objectieven die door het Koninkrijk België worden ingeroepen, niet meer dan dat ze beantwoordt aan de evenredigheidsvereiste”.

België is dus veroordeeld omdat ze niet voldaan heeft aan de verplichtingen die haar werden opgelegd overeenkomstig het Europees recht.

De Minister van Financiën heeft verklaard dat hij “nota heeft genomen” van het arrest en hij dit zou onderzoeken…

Auteur : Pascale Hautfenne

Carnets d'épargne: La Belgique condamnée par la Cour de Justice de l'Union européenne

Dans la précédente édition, nous rappelions que la Belgique avait été citée en 2010 devant la Cour de justice de l’Union européenne par la Commission européenne (affaire C-383/10) au motif qu’en instaurant et maintenant un régime établissant l’imposition discriminatoire des intérêts payés par les banques non résidentes par l’application d’une exonération fiscale uniquement aux intérêts payés par les banques belges, la Belgique aurait manqué aux obligations qui lui incombent en vertu des dispositions des articles 56 et 63 du TFUE et des articles 36 et 41 de l’Accord sur l’Espace économique européen.

La mesure litigieuse est l’exonération de précompte mobilier, à concurrence d’un plafond d’intérêts de 1.880 euros, dont bénéficient les comptes d’épargne en Belgique.

Sans surprise, la Cour de justice de l’Union européenne a condamné la Belgique le 6 juin dernier: « En instaurant et en maintenant un régime établissant une imposition discriminatoire des intérêts payés par les banques non-résidentes, résultant de l’application d’une exonération fiscale réservée uniquement aux intérêts payés par les banques résidentes, le Royaume de Belgique a manqué aux obligations qui lui incombent ».

Son raisonnement est le suivant.

La Cour rappelle que dans l’optique d’un marché unique, et pour permettre de réaliser les objectifs de celui-ci, l’article 56 du Traité européen s’oppose à l’application de toute réglementation nationale ayant pour effet de rendre la prestation de services entre États membres plus difficile que la prestation de services purement interne à un État membre .

En l’espèce, la Cour observe que la législation en cause établit un régime fiscal différent pour les intérêts résultant d’un dépôt d’épargne selon qu’ils sont payés par des banques établies en Belgique ou non.

La Cour relève par ailleurs que la législation belge litigieuse a, d’une part, pour effet de dissuader les résidents belges d’avoir recours aux services de banques établies dans d’autres États membres et d’ouvrir ou de conserver des comptes d’épargne auprès de banques non établies en Belgique, étant donné que les intérêts payés par ces dernières ne sont pas susceptibles de profiter de l’exonération fiscale en cause lorsque ces banques ne sont pas établies sur le territoire belge. D’autre part, cette réglementation est de nature à dissuader les titulaires d’un compte d’épargne auprès d’une banque établie sur le territoire belge, qui bénéficient, partant, de ladite exonération, de transférer leur compte vers une banque établie dans un autre État membre.

La Belgique faisait valoir que la discrimination était justifiée par la nécessité d’éviter l’évasion et la fraude fiscale.

La Cour rejette les motivations avancées par la Belgique pour justifier la discrimination : « la restriction à la liberté de prestation des services qu’entraîne l’application de la réglementation nationale litigieuse, qui réserve l’octroi d’une exonération fiscale uniquement aux intérêts payés par les banques établies en Belgique, à l’exclusion de ceux payés par des établissements bancaires établis dans d’autres États membres, ne peut être justifiée par les objectifs invoqués par le Royaume de Belgique, pas plus qu’elle ne répond à l’exigence de proportionnalité ».

La Belgique est donc condamnée pour avoir manqué aux obligations qui lui incombent en vertu du droit européen.

Le Ministre des finances a déclaré qu’il « prenait note » de l’arrêt et qu’il l’examinerait…

Auteur : Pascale Hautfenne
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator