ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

De afschaffing van de overdraagbaarheid van het teveel aan notionele interesten: praktische aspecten

Volgens het voormalig artikel 205 quinquies van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen van 1992, in geval van afwezigheid of gebrek aan winsten van een belastbare periode waarvoor de aftrek van notionele kon afgeleid worden, kon de niet toegestane vrijstelling voor deze belastbare periode achtereenvolgens overgedragen worden op de winsten van de zeven opeenvolgende belastbare periodes.

Deze maatregel verzekerde, volgens het Ministerie van Financiën zelf, de flexibiliteit op het regime van de notionele interesten. De mogelijkheid om het niet-aangewende saldo van de aftrek over te dragen, in geval er niet voldoende belastbare basis is gedurende een belastbare periode, was inderdaad bijzonder nuttig voor kleine en middelgrote groeiende ondernemingen, alsook voor bedrijven die werden geconfronteerd met economische moeilijkheden.

De wet van 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen (B.S., 20 december 2012) heeft echter artikel 205 quinquies van het Wetboek ingetrokken, hiermee de duidelijk uitgedrukte wens volgend van de regering Di Rupo sinds deze laatste aan het hoofd van de Staats is gekomen.

Vanaf het belastbaar boekjaar 2013 kan de aftrek van de notionele interesten die betrekking hebben op een gegeven belastbare periode, dus niet meer toegepast worden op de winsten van die belastbare periode.

In geval er niet voldoende winsten zijn, is het overschot van aftrek definitief verloren.

Voor wat betreft de voorraad van niet-gebruikte aftrek, gebrek aan voldoende winsten, zoals deze geaccumuleerd werd tot aan het belastbaar boekjaar 2012, voorziet de wet een overgangsregime in het nieuwe artikel 536 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.

Volgens de laatste, kunnen de notionele interesten die deel uitmaken van deze voorraad, afgetrokken worden van de winsten van de zeven belastbare periodes volgend op deze tijdens dewelke de aftrek eerst niet kon worden uitgevoerd. Echter, boven één miljoen euro en in de mate dat deze beperking van het resultaat overstegen wordt, wordt het aftrekbare bedrag beperkt tot 60%.

Zo moet er geen enkele beperking worden toegepast als het saldo van de winsten van een belastbare periode niet hoger is dan één miljoen euro. Anderzijds, als het saldo hoger is dan één miljoen euro is, is het aftrekbare bedrag van uitgestelde notionele interesten beperkt tot: 1.000.000,00 € + 60% van het saldo van het resultaat hoger dan 1.000.000,00 €.

De termijn van maximale overdraagbaarheid van zeven belastbare periodes is niet van toepassing op het bedrag dat kan afgetrokken worden door deze beperking van 60%. Het bedrag van overdraagbare notionele interesten dat niet kon worden afgetrokken door deze beperking ziet dus haar termijn van overdraagbaarheid verlengd, zonder beperking in tijd, zodat de beperking niet leidt tot een vermindering van het bedrag dat had kunnen afgetrokken worden indien ze niet bestaan had.

Tot slot, de aftrek van de voorraad van uitgestelde notionele interesten wordt nu volledig een bewerking van de berekening van de vennootschapsbelasting, en meer in het bijzonder de laatste bewerking van deze berekening, net voor de toepassing van het tarief.

Puur fiscaal zal de afschaffing van de overdraagbaarheid van het teveel aan aftrek van notionele interesten zeker een nadelige impact hebben op de competitiviteit van onze bedrijven, en meer in het bijzonder op de kleine en middelgrote bedrijven waarvan het bestaan of de ontwikkeling kwetsbaar is door de huidige economische situatie en de beperkte toegang tot krediet in het bijzonder. Terwijl dat men eigenlijk de financiering van deze laatste door risicokapitaal zou moeten bevorderen, lijkt de ondernemerszin geofferd te worden op het altaar van de begrotingsdiscipline.

Auteur : Nicolas Themelin

La suppression du report de l’excédent de déduction d’intérêts notionnels : aspects pratiques

Selon l’ancien article 205quinquies du Code des impôts sur les revenus 1992, en cas d’absence ou d’insuffisance de bénéfices d’une période imposable pour laquelle la déduction des intérêts notionnels pouvait être déduite, l’exonération non accordée pour cette période imposable était reportée successivement sur les bénéfices des sept périodes imposables suivantes.

Cette mesure assurait, des dires de l’administration des finances elle-même, de la flexibilité au régime des intérêts notionnels. La possibilité de reporter le solde non utilisé de la déduction, en cas d’absence de base imposable suffisante au cours d’une période imposable, était en effet particulièrement utile pour les petites et moyennes entreprises en croissance ainsi que pour les sociétés qui faisaient face à des difficultés conjoncturelles.

La loi du 13 décembre 2012 portant des dispositions fiscales et financières (M.B., 20 décembre 2012) a néanmoins abrogé l’article 205quinquies du Code, suivant en cela la volonté clairement exprimée par le gouvernement Di Rupo depuis l’accession de ce dernier à la tête de l’Etat.

A partir de l’exercice d’imposition 2013, la déduction des intérêts notionnels afférente à une période imposable donnée ne peut donc plus être opérée que sur les bénéfices de cette période imposable. En cas d’insuffisance de bénéfices, l’excédent de déduction est définitivement perdu.

Pour ce qui concerne le stock de déduction non utilisé, faute de bénéfices suffisances, tel qu’il a été accumulé jusqu’à l’exercice d’imposition 2012, la loi prévoit un régime transitoire au nouvel article 536 du Code des impôts sur les revenus 1992.

Suivant ce dernier, les intérêts notionnels qui constituent ce stock peuvent être déduits des bénéfices des sept périodes imposables suivant celle au cours de laquelle la déduction n’a pu être opérée initialement. Toutefois, au-delà d’un million d’euros et dans la mesure du dépassement de cette limite du résultat, le montant déductible est limité à 60 %.

Ainsi, si le solde des bénéfices d’une période imposable n’est pas supérieur à un million d’euros, aucune limitation ne doit être appliquée. En revanche, si le solde est supérieur à un million d’euros, le montant déductible des intérêts notionnels reportables est limité à : 1.000.000,00 € + 60 % du solde du résultat dépassant 1.000.000,00 €.

Le délai de report maximum de sept périodes imposables n’est pas applicable sur le montant qui ne peut être déduit en raison de cette limitation à 60 %. Le montant des intérêts notionnels reportables qui n’a pu être déduit en raison de cette limitation voit donc son délai de report prolongé, sans limite de temps, afin que la limitation n’ait pas pour effet de diminuer le montant qui aurait pu être déduit si elle n’avait pas existé.

Enfin, la déduction du stock d’intérêts notionnels reportables devient désormais une opération à part entière du calcul de l’impôt des sociétés, et plus précisément la dernière opération de ce calcul, juste avant l’application du taux.

D’ordre strictement budgétaire, la suppression du report de l’excédent de déduction d’intérêts notionnels aura certainement un impact défavorable sur la compétitivité de nos entreprises, et plus particulièrement sur les petites et moyennes entreprises dont l’existence ou le développement est fragile du fait de la situation économique actuelle et d’un accès au crédit restreint. Alors qu’il faudrait, au contraire, favoriser le financement de ces dernières par capital à risque, l’esprit d’entreprise semble sacrifié sur l’autel de la rigueur budgétaire.

Auteur : Nicolas Themelin
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator