ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Het Grondwettelijk Hof vernietigt gedeeltelijk de taks op effectenrekeningen

Bij wet van 17 februari 2021 had de regering aan de Belgische belastingplichtigen (met in het verlengde daarvan enkele buitenlandse belastingplichtigen) de tweede versie van haar taks op effectenrekeningen voorgesteld, waarvan de eerste versie door het Grondwettelijk Hof nietig werd verklaard.

De nieuwe belasting is nog steeds van toepassing op effectenrekeningen die in België of in het buitenland worden aangehouden door de houder van die rekeningen, ongeacht of hij een natuurlijke of rechtspersoon is, of de oprichter van een juridische constructie. Het wordt berekend tegen een tarief van 0,15% op basis van de gemiddelde waarde van de rekening (begrijp door "waarde van de rekening" de waarde van de belastbare financiële instrumenten, inclusief contanten, die daar zijn ondergebracht) tijdens de referentieperiode, op voorwaarde dat deze het bedrag van € 1.000.000 overschrijdt.

De wet van 17 februari 2021 was het voorwerp van verschillende beroepsprocedures, waaronder die van de Liga van de Belastingplichtigen, vertegenwoordigd door AFSCHRIFT Tax &Legal.

De verzoekende partijen hebben verschillende middelen tot nietigverklaring aangevoerd, ontleend aan:

  • soms de schending van de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en wettigheid, evenals het proportionaliteitsbeginsel (middelen die met name betrekking hebben op de gekozen drempel - ter herinnering, het bedrag van € 1.000.000 wordt verondersteld het bedrag te zijn waarboven een persoon zijn geld niet anders dan in effecten kan beleggen ... - en met de specifieke en algemene antimisbruikbepalingen die met terugwerkende kracht van toepassing zijn),
  • soms van het internationaal recht (schending van het beginsel van het vrije verkeer van kapitaal en dat van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting).

Op 27 oktober 2022, met een langgerekt arrest maar waarvan de relevantie van verschillende punten van de motivatie ons zeer twijfelachtig lijkt, willigt het Grondwettelijk Hof de verzoeken tot volledige intrekking van de belasting niet in.

Toch stemde het Hof er mee in om twee bijzonder problematische bepalingen van de wet te schrappen. Enerzijds de bepaling die een stelsel van automatische niet- weerlegbaarheid invoerde (zonder de mogelijkheid voor de belastingplichtige om het tegendeel te bewijzen), waardoor in de praktijk een stelsel van onweerlegbaar vermoeden van belastingmisbruik werd ingevoerd voor de volgende handelingen:

  • de opsplitsing van een effectenrekening in verschillende effectenrekeningen die bij dezelfde tussenpersoon worden aangehouden, en
  • de omzetting van belastbare financiële instrumenten, aangehouden op een effectenrekening, in nominatieve financiële instrumenten.

Voortaan zal de belastingdienst, bij gebreke van de mogelijkheid om de automatische niet-weerlegbaarheid van dergelijke handelingen in te roepen, als zij voornemens is deze aan te vechten, haar toevlucht moeten nemen tot de algemene antimisbruikmaatregel die in de wet is vervat.

Anderzijds moet hieromtrent worden opgemerkt dat het Hof ook de bepaling volgens welke de belasting met terugwerkende kracht sinds 30 oktober 2020 van toepassing was, nietig heeft verklaard; De algemene antimisbruikbepaling geldt dus vanaf 26 februari 2021 en niet eerder.

IN DE PRAKTIJK :

a. In het kader van de algemene antimisbruikbepaling : Er mag geen niet-afdwingbaarheid in verband met belastingmisbruik worden opgelegd aan handelingen die vóór 26 februari 2021 zouden zijn uitgevoerd, zelfs als het duidelijk of zelfs bewezen was dat het primaire of zelfs enige doel van de houder ervan was om de toepassing van de belasting te vermijden.

Dit is ongetwijfeld goed nieuws voor degenen die, die de administratie wilden verrassen, dergelijke handelingen hadden verricht vanaf 20 oktober 2020, de datum waarop de nieuwe belasting werd aangekondigd en die vervolgens werden ingehaald door de retroactieve inwerkingtreding van de wet.

b. In het kader van de specifieke antimisbruikbepaling: Er kan geen automatische niet-weerlegbaarheid worden ingeroepen tegen een belastingplichtige die zijn effectenrekening in meerdere effectenrekeningen heeft gesplitst en/of de op zijn effectenrekening ondergebrachte belastbare financiële instrumenten heeft omgezet in geregistreerde financiële instrumenten, ongeacht wanneer deze handelingen hebben plaatsgevonden.

Dergelijke operaties kunnen echter altijd worden aangevochten via de algemene antimisbruikbepaling. De situatie van de belastingplichtige is echter niet zo ongemakkelijk als de verklaring van de Minister van Financiën doet denken, die, om de betekenis van de gevolgen van de annulering te minimaliseren, verklaarde dat de algemene antimisbruikbepaling nu de specifieke antimisbruikbepaling vervangt die nietig is verklaard, zodat "belastingplichtigen nog steeds niet in staat zullen zijn om hun rekeningen te splitsen of de effecten om te zetten in geregistreerde effecten" en dat ze zullen moeten aantonen dat ze"in de eerste plaats deze transacties voor niet-fiscale doeleinden" uit te voeren.

Er is echter een groot verschil tussen de automatische niet-weerlegbaarheid zoals vastgesteld door de nietig verklaarde bepaling en de niet-weerlegbaarheid op voorwaarde dat belastingmisbruik wordt aangetoond dat onder de algemene antimisbruikbepaling valt. In het laatste geval, voordat de belastingplichtige verplicht was te bewijzen dat zijn handeling was verricht "hoofdzakelijk ... voor andere doeleinden dan fiscaal" (er is nu dus de mogelijkheid om het tegendeel te bewijzen), zal de administratie eerst moeten bewijzen dat de belastingplichtige door in strijd met de doelstellingen van de wet te handelen een fiscaal misbruik heeft begaan: de administratie kan het misbruik dus niet langer (en nog minder onweerlegbaar) veronderstellen.

Kortom, ook al heeft het Grondwettelijk Hof het helaas niet nodig geacht om de gehele wet tot invoering van de taks op effectenrekeningen nietig te verklaren, ondanks het zeer, zo niet buitensporig aantal grijze punten dat het bevat, als gevolg van de nietigverklaring van de bepalingen betreffende de toepassing ervan met terugwerkende kracht en vooral van de automatische niet-weerlegbaarheid van bepaalde transacties zonder de mogelijkheid voor de belastingplichtige om dit ware wettelijke vermoeden te weerleggen, zal de situatie van veel belastingplichtigen aanzienlijk vereenvoudigd zijn.

Wat betreft degene die de belasting al ten onrechte hebben betaald, zij moeten proberen de terugbetaling te vragen waarin het Wetboek van diverse rechten en belastingen voorziet of hebben deze aangevraagd en dit volgens de procedure die is beschreven in het uitvoeringsbesluit ervan.

Auteur : Spyridon Chatzigiannis

La Cour constitutionnelle annule partiellement la taxe sur les comptes-titres

Par une loi du 17 février 2021, le gouvernement avait proposé aux contribuables belges (tout en touchant, par ricochet, certains contribuables étrangers) la seconde mouture de sa taxe portant sur les comptes-titres, la première version de celle-ci ayant été annulée par la Cour constitutionnelle.

La taxe nouvelle porte toujours sur les comptes-titres détenus, en Belgique ou à l’étranger, par le titulaire desdits comptes, que celui-ci soit une personne physique ou morale, ou encore le fondateur d’une construction juridique. Elle est calculée à un taux de 0,15% sur la base de la valeur moyenne du compte (comprenons par « valeur du compte » la valeur des instruments financiers imposables, y compris les liquidités, qui y sont logés) pendant la période de référence, pour autant que celle-ci dépasse le montant de 1.000.000,-€.

La loi du 17 février 2021 a fait l’objet de plusieurs recours, dont celui introduit par la Ligue des contribuables, représentée par AFSCHRIFT Tax & Legal.

Plusieurs moyens d’annulation ont été développés par les requérant(e)s, tirés

  • tantôt de la violation des principes constitutionnels d’égalité et de légalité, ainsi que du principe de proportionnalité (moyens ayant trait notamment au seuil choisi - pour rappel, le montant de 1.000.000,-€ est censé être celui au-delà duquel une personne ne peut investir son argent autrement qu’en titres… - et aux dispositions spécifiques et générales anti-abus applicables de manière rétroactive),
  • tantôt du droit international (violation du principe de la libre circulation des capitaux et celle des conventions préventives de la double imposition).

En date du 27 octobre 2022, par un arrêt-fleuve mais dont la pertinence de plusieurs points de la motivation nous parait très discutable, la Cour constitutionnelle n’pas fait droit aux demandes sollicitant l’annulation intégrale de la taxe.

Cependant, la Cour a, tout de même, accepté d'annuler deux dispositions particulièrement problématiques de la loi. D’une part, la disposition qui instituait un régime d’inopposabilité automatique (sans possibilité pour le contribuable de rapporter la preuve du contraire), instaurant ainsi dans les faits un système de présomption irréfragable d’abus fiscal, au sujet des opérations suivantes :

  • la scission d'un compte-titres en plusieurs comptes-titres détenus auprès du même intermédiaire, et
  • la conversion d'instruments financiers imposables, détenus sur un compte-titres, en instruments financiers nominatifs.

Désormais, du fait de l’annulation de cette disposition, à défaut de pouvoir invoquer l’inopposabilité automatique de tels actes, si l’administration fiscale entend les mettre en cause, elle devra avoir recours faire appel à la mesure générale anti-abus contenue de la loi.

D’autre part, il faut noter à ce sujet que la Cour a également annulé la disposition suivant laquelle la taxe était d’application, de manière rétroactive, depuis le 30 octobre 2020 ; la disposition générale anti-abus sera donc d’application à partir du 26 février 2021 et pas avant.

EN PRATIQUE :

a. Dans le cadre de la disposition générale anti-abus : Aucune inopposabilité liée à un abus fiscal ne pourra frapper les actes qui auraient été posés avant le 26 février 2021, même s’il était évident ou même avéré que le but premier, voire unique, de leur titulaire était d’éviter l’application de la taxe.

C’est sans conteste une bonne nouvelle pour ceux qui, souhaitant prendre de court l’administration, avaient posé des actes de telle nature à partir du 20 octobre 2020, date à laquelle la taxe nouvelle a été annoncée et qui ont, par la suite, été rattrapés par l’entrée en vigueur rétroactive de la loi.

b. Dans le cadre de la disposition spécifique anti-abus : Aucune inopposabilité automatique ne pourra être invoquée à l’encontre d’un contribuable qui aura scindé son compte-titres en plusieurs comptes-titres et/ou converti les instruments financiers imposables logés dans son compte-titres en instruments financiers nominatifs, et ce peu importe le moment auquel ces actes auront eu lieu.

Cependant, de telles opérations sont toujours susceptibles d’être remises en cause par le biais de la disposition générale anti-abus. La situation du contribuable n’est toutefois pas aussi inconfortable que le laisse entendre la déclaration du Ministre des finances qui, souhaitant minimiser l’importance des conséquences de l’annulation, a déclaré que la disposition anti-abus générale remplaçait désormais la disposition anti-abus spécifique annulée, de sorte que « que les contribuables ne pourront toujours pas scinder leurs comptes ni convertir les titres en compte en titres nominatifs » et qu’ils devront démontrer qu'ils effectuent « principalement ces opérations à des fins autres que fiscales. ».

Il y a pourtant une grande différence entre l’inopposabilité automatique telle qu’instituée par la disposition annulée et l’inopposabilité conditionnée à la démonstration d’un abus fiscal visé par la disposition générale anti-abus. En effet, dans ce dernier cas, avant que le contribuable ne se voie dans l’obligation de prouver que son opération avait été effectuée « principalement … à des fins autres que fiscales » (il existe donc désormais la possibilité de rapporter la preuve contraire), l’administration devra préalablement prouver qu’en agissant en violation des objectifs de la loi, le contribuable a commis un abus fiscal : l’administration ne peut donc plus présumer l’abus (et encore moins donc de manière irréfragable).

En conclusion, même si, malheureusement, la Cour constitutionnelle n’a pas estimé nécessaire d’annuler l’intégralité de la loi instaurant la taxe sur les comptes-titres, malgré le nombre très, voire trop, important de points d’ombre qu’elle comporte, du fait de l’annulation des dispositions relatives à son application rétroactive et surtout, à l’inopposabilité automatique de certaines opérations sans possibilité pour le contribuable de renverser cette véritable présomption légale, la situation de beaucoup de contribuables aura été simplifiée de manière significative.

Quant à ceux qui auront déjà payé la taxe indûment, ils devront tenter de solliciter/faire solliciter la restitution prévue par le Code des droits et taxes divers et suivant la procédure décrite dans l’arrêté d’exécution de celui-ci.

Auteur : Spyridon Chatzigiannis
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator