ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Er kan BTW verschuldigd zijn op de commissielonen voor het beheer van een beleggingsportefeuille

Op 19 juli 2012 heeft het Europees Hof van Justitie een belangrijk arrest geveld in de zaak C-44/11, “Deutsche Bank”. Het betrof het Btw-stelsel van toepassing op discretionaire beheershandelingen van een beleggingsportefeuille. Bij het lezen van deze beslissing is voorzichtigheid geboden.

Het geschil stelt de Duitse belastingadministratie tegenover Deutsche Bank aangaande de kwalificatie voor Btw-vrijstelling doeleinden van het vermogensbeheer door middel van waardepapieren, oftewel het portefeuillebeheer uitgeoefend door de bank. Die laatste beschouwde deze verrichtingen als vrijgesteld van BTW, terwijl de Duitse belastingadministratie zich daartegen verzette.

Cliënten-beleggers hadden Deutsche Bank ermee belast om op autonome manier waardepapieren te beheren. Dit met inachtneming van de door hen gekozen beleggingsstrategie en risicoprofiel en, zonder hen vooraf om instructies te verzoeken, alsook om alle nuttige maatregelen daarvoor te nemen. Deutsche Bank was bevoegd om in naam van en voor rekening van de beleggers over de activa te beschikken.

Als tegenprestatie voor die diensten, bestond de vergoeding van Deutsche Bank uit een percentage van de waarde van het beheerde vermogen. Een deel van deze vergoeding had betrekking op het vermogensbeheer, een ander deel had betrekking op de aan- en verkoop van waardepapieren.

Volgens het Hof, dat het advies van de advocaat-generaal op alle vlakken volgt, moet de activiteit die enerzijds bestaat uit de analyse van en het toezicht op het vermogen van de belegger en anderzijds de eigenlijke aan- en verkoop van effecten, beschouwd worden als één enkele economische prestatie. Zij vormen objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie; Een ontbinding van deze twee zou kunstmatig zijn.

Hoewel het Hof erkent dat deze twee constitutieve elementen afzonderlijk kunnen worden verricht, meent zij in casu, dat zij beide onmisbaar zijn voor het verrichten van de prestatie van Deutsche Bank in haar geheel. Het ene element kan dus niet worden beschouwd als het toebehoren van het andere.

Het Hof besluit dat het portefeuillebeheer uitgeoefend door Deutsche Bank een economische prestatie is van financiële aard onderworpen aan de BTW. Zij weerlegt aldus de argumentatie dat het portefeuillebeheer zou kunnen worden vrijgesteld als handeling in waardepapieren of dat ze zou kunnen genieten van de vrijstelling voorzien voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen.

Dit arrest kan niet te verwaarlozen gevolgen hebben voor zowel de portefeuillebeheerders die zouden gekozen hebben om het geheel of een deel van hun prestaties vrij te stellen van de BTW, als voor hun cliënten. Het is voor hen van belang om zich af te vragen of zij bepaalde maatregelen dienen te nemen om eventuele sancties die volgen uit dit arrest te vermijden of te beperken. Anderzijds, indien zij wensen te ontsnappen aan de toepassing van de BTW, komt het hen toe om hun overeenkomsten te herzien indien zij gelijkaardig blijken te zijn aan diegene die aan de oorsprong lagen van deze zaak. </p>
Thema : BTW Auteur : Nicolas Themelin

La TVA peut être due sur les commissions de gestion de portefeuille

Le 19 juillet 2012, la Cour européenne de justice a rendu un arrêt important dans l'affaire C-44/11, dite " Deutsche Bank ", concernant le traitement de la TVA applicable aux opérations de gestion discrétionnaire de portefeuille. A la lecture de cette décision, la prudence est recommandée.

Le litige opposait l'administration fiscale allemande à la Deutsche Bank au sujet, notamment, de la qualification, aux fins de l'exonération de la TVA, de la gestion de patrimoine au moyen de valeurs mobilières, soit de la gestion de portefeuille, effectuée par la banque. Cette dernière considérait ses prestations comme exonérées de la TVA, alors que l'administration fiscale allemande s'y opposait.

Des clients investisseurs avaient en fait chargé la Deutsche Bank de gérer de manière autonome des valeurs mobilières en tenant compte des stratégies de placement et du profil de risque choisis par eux, sans recueillir préalablement leurs instructions, ainsi que de prendre toutes mesures pertinentes à cette fin. La Deutsche Bank était ainsi habilitée à disposer des actifs au nom et pour le compte de ces clients.

En contrepartie de ses services, la rémunération de la Deutsche Bank représentait un pourcentage de la valeur du patrimoine géré, comportant une partie afférente à la gestion de patrimoine et une partie concernant l'achat et la vente de valeurs mobilières.

Selon la Cour, suivant en tout point l'avis de l'avocat général, l'activité qui consiste à l'analyse et à la surveillance du patrimoine du client investisseur, d'une part, et celle portant sur l'achat et la vente de titres proprement dite, d'autre part, doivent être considérées comme une prestation unique formant, objectivement, une seule prestation économique indissociable et dont la décomposition revêtirait un caractère artificiel.

Quoique la Cour reconnaisse que ces deux éléments constitutifs de la prestation de gestion de portefeuille sont susceptibles d'être fournis séparément, elle juge qu'en l'espèce, ils sont l’un et l’autre indispensable pour la réalisation de la prestation globale de la Deutsche Bank, de sorte que l’une ne peut être considérée comme l’accessoire de l’autre.

La Cour conclut que la gestion de portefeuille effectuée par la Deutsche Bank est une prestation économique de nature financière soumise à la TVA. Elle réfute ainsi les arguments selon lesquels la gestion de portefeuille pourrait être exemptée en tant qu’opération sur titres ou qu’elle pourrait bénéficier de l’exemption prévue pour la gestion de fonds communs de placement.

Cet arrêt peut avoir des conséquences non négligeables, que ce soit pour les gestionnaires de portefeuille qui auraient choisi d’exempter de la TVA tout ou partie de leurs prestations ou pour leurs clients. Il importe pour eux de se demander s’il y a lieu de prendre d’éventuelles mesures afin d’éviter ou de limiter d’éventuelles sanctions qui découleraient des enseignements de cet arrêt. Par ailleurs, s’ils souhaitent échapper à l’application de la TVA, il leur incombe de revoir leurs conventions si elles s’avèrent analogues à celles qui sont à l’origine de cette affaire.

Nicolas THEMELIN
Thème : La TVA Auteur : Nicolas Themelin
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator