ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Uitkering van dividenden tegen verlaagde roerende voorheffing: nog steeds mogelijk voor sommige KMO's (VVPRbis)

Dividenduitkeringen door KMO’s zijn in principe onderworpen aan roerende voorheffing tegen een tarief van 30%.

Bij wijze van uitzondering is het zogenaamde « VVPRbis stelsel» (Verminderde Voorheffing Précompte Réduit bis) geregeld in artikel 269, §2 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB) dat het mogelijk maakt om te genieten van een roerende voorheffing waarvan het tarief verlaagd werd tot 20% of 15%.

Om van dit verlaagde tarief te genieten, moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn waaronder onder andere de volgende:

  • De vennootschap die dividenden uitkeert, moet een “kleine vennootschap” zijn in de zin van artikel 1:24 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV);
  • De dividenden moeten afkomstig zijn van “nieuwe” aandelen of deelbewijzen die na 1 juli 2013 werden uitgegeven ter gelegenheid van de oprichting van de vennootschap of haar kapitaalsverhoging;
  • De aandelen of deelbewijzen moeten verworven zijn met de hulp van volledig volstorte inbrengen in geld.

Wanneer aan alle voorwaarden van artikel 269, §2 WIB is voldaan, wordt het tarief van de roerende voorheffing verlaagd tot 20% voor dividenden die worden toegewezen of toegerekend tijdens de economische uitkering van het 2e boekjaar volgend op de inbreng en tot 15% voor dividenden die worden uitgekeerd vanaf het 3e boekjaar volgend op dat van de inbreng.

De wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen heeft bepaalde wijzigingen en verduidelijkingen aangebracht aan het VVPRbis uitkeringsstelsel.

Een van de wijzigingen aan het VVPRbis stelsel is een antwoord op de nieuwe problematiek van vennootschappen zonder kapitaal.

We weten dat het nieuwe WVV voor bepaalde bedrijven, zoals BV’s, de vereiste van een minimum maatschappelijk kapitaal wegneemt.

Ook veel voormalige BVBA's met kapitaal opgericht na 1 januari 2013 waarvan het kapitaal slechts gedeeltelijk was gestort, beslisten, bij het in overeenstemming brengen van hun statuten om de inbreng in de vennootschap die BV werd, te verlagen tot een bedrag van 1 EUR door vrijstelling van volstorting van de geplaatste bedragen.

Konden deze BV’s, die kapitaalloos waren geworden, nog steeds VVPRbis dividenden uitkeren, aangezien (i) om van deze regeling te profiteren het met name noodzakelijk is om volledig volstorte inbrengen in geld te hebben gedaan en (ii) de aanvankelijk geplaatste bijdrage nooit volledig zou worden volstort vanwege de vrijstelling van volstorting? De Dienst Voorafgaande Beslissingen leek de kwestie te hebben gevalideerd. De wetgever heeft anders besloten.

De wet van 21 januari 2022 legt het principe vast dat de aanvankelijk geplaatste inbreng ("de bedragen waarop werd ingeschreven ter gelegenheid van de uitgifte van de aandelen of deelbewijzen") volledig moet worden volstort om te kunnen genieten van het VVPRbis stelsel.

Gevolg: de BVBA’s met kapitaal die overgegaan zijn naar BV’s zonder kapitaal kunnen niet meer genieten van het verlaagd tarief van roerende voorheffing, behalve als er nieuwe inbrengen worden gedaan.

Gelukkig bevat de wet van 21 januari 2022 een inhaalmaatregel voor de BVBA’s met kapitaal die met de inwerkingtreding van het WVV hadden beslist om over te gaan naar BV’s zonder kapitaal. Een overgangsmaatregel laat deze vennootschappen toe om tot 31 december 2022 een kapitaalverhoging in geld door te voeren om de inbreng terug te brengen naar de ooit geplaatste inbreng en zo (opnieuw) te genieten van de verlaagde roerende voorheffing volgens het VVPRbis stelsel.

Er zij ook op gewezen dat de wet van 21 januari 2022 ook de uitsluiting van preferente aandelen heeft aangepast aan het VVPRbis stelsel. Aandelen of deelbewijzen met meerdere stemrechten, maar die een evenredig recht verlenen aan het dividend, zijn nu toegestaan. Dit soort aandelen is een goed instrument voor familiale KMO’s in het kader van successieplanning.

Auteur : Sylvie Leyder

Distribution de dividendes au précompte mobilier réduit : toujours possible pour certaines PME (VVPRbis)

Les distributions de dividendes par des PME sont en principe soumises au précompte mobilier au taux de 30%.

Par dérogation, le régime dit « VVPRbis » (Vermindere Voorheffing Précompte Réduit bis) organisé par l’article 269, §2 du Code des Impôts sur les Revenus (CIR), est un régime particulier qui permet de bénéficier d’un précompte mobilier dont le taux est réduit à 20% ou à 15%.

Pour bénéficier de ce taux réduit, certaines conditions doivent être rencontrées dont notamment les suivantes :

  • La société qui distribue les dividendes doit être une « petite société » au sens de l’article 1 :24 du Code des Sociétés et des Associations (CSA) ;
  • Les dividendes doivent provenir d’actions ou parts « nouvelles », émises après le 1er juillet 2013, à l’occasion de la constitution de la société ou de l’augmentation de son capital ;
  • Les actions ou parts doivent avoir été acquises à l’aide d’apports en numéraires entièrement libérés.

Lorsque toutes les conditions visées à l’article 269, §2 CIR sont rencontrées, le taux du précompte mobilier est ramené à 20% pour les dividendes alloués ou attribués lors de la répartition bénéficiaire du 2ème exercice comptable qui suit l’apport et à 15% pour les dividendes distribués à partir du 3ème exercice comptable qui suit celui de l’apport.

La loi du 21 janvier 2022 portant des dispositions fiscales diverses a apporté certains changements et précisions au régime des distributions VVPRbis.

Une des modifications du régime VVPRbis est une réponse à la problématique nouvelle des sociétés sans capital.

L’on sait que le nouveau CSA supprime, pour certaines sociétés telles les SRL, l’exigence d’un capital social minimum.

Aussi, de nombreuses anciennes SPRL à capital constituées après le 1er janvier 2013 dont le capital n’avait été que partiellement libéré, ont décidé, lors de la mise en concordance de leurs statuts, de réduire l’apport dans la société devenue SRL à un montant d’1 EUR par une dispense de libération des montants souscrits.

Ces SRL devenues sans capital pouvaient-elles encore distribuer des dividendes VVPRbis dès lors que (i) pour bénéficier de ce régime il faut notamment avoir fait des apports en numéraires entièrement libérés et (ii) que l’apport initialement souscrit ne serait jamais entièrement libéré en raison de la dispense de libération ? Le Service des Décisions Anticipées semblait avoir validé la question. Le législateur en a décidé autrement.

La loi du 21janvier 2022 pose le principe que l’apport initialement souscrit (« les sommes souscrites à l’occasion de l’émission des actions ou parts ») doit être intégralement libéré pour pouvoir bénéficier du régime VVPRbis.

Conséquence : les SPRL à capital passées en SRL sans capital ne peuvent plus bénéficier du précompte mobilier au taux réduit, sauf si de nouveaux apports sont réalisés.

La loi du 21 janvier 2022 contient heureusement une mesure de rattrapage pour les SPRL à capital qui avaient décidé, avec l’entrée en vigueur du CSA, de passer en SRL sans capital. Une mesure transitoire permet à ces sociétés, jusqu’au 31 décembre 2022, de procéder à une augmentation de capital en numéraires pour ramener l’apport au niveau historiquement souscrit et par là, de bénéficier (à nouveau) du précompte mobilier réduit selon le régime VVPRbis.

A noter également que la loi du 21 janvier 2022 a également adapté l’exclusion au régime VVPRbis des actions préférentielles. Les actions ou parts à droits de vote multiples mais qui confèrent un droit proportionnel au dividende sont à présent autorisées. Ce type d’actions se révèle pour les PME familiales un bon outil dans le cadre d’une planification successorale.

Le passage chez le notaire dans le cadre de la mesure transitoire pourra être l’occasion pour les actionnaires de SRL de prévoir dans les statuts des actions à droit de vote multiples compris dans le régime VVPRbis.

Auteur : Sylvie Leyder
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator