ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Terbeschikkingstelling van een woonst door een rechtspersoon: de administratie volgt de rechtspraak

Wanneer een werkgever kosteloos een woonst ter beschikking stelt van een werknemer, dan geniet deze een belastbaar fiscaal voordeel ten titel van bezoldiging. De waarde van dit voordeel wordt verschillend bepaald al naargelang dat het goed door een natuurlijk persoon of door een rechtspersoon ter beschikking wordt gesteld. Zonder rechtvaardiging is het belastbaar voordeel zoals vastgesteld bij Koninklijk Besluit vier keer hoger dan wanneer het toegekend wordt door een rechtspersoon.

Deze discriminatie werd door de rechtspraak bekritiseerd.

De administratie heeft zonet een omzendbrief gepubliceerd over de forfaitaire waardering van voordelen van alle aard die voortkomen uit de kosteloze terbeschikkingstelling van een woonst aan werknemers of bedrijfsleiders.

Deze forfaitaire waardering is voorzien door het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB91).

Deze omzendbrief heeft als doel het gevolg voor te stellen dat in die materie moet gegeven worden, ten gevolge de evolutie van de rechtspraak.

Conform artikel 36, § 1ste van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 (WIB92), gelden de anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard voor de werkelijke waarde bij de verkrijger of, in bepaalde gevallen, voor hun waarde zoals forfaitair vastgesteld door de Koning.

Wat betreft de kosteloze terbeschikkingstelling van een woonst wordt het voordeel van alle aard forfaitair bepaald volgens de regels opgenomen in artikel 18, § 3, 2, KB/WIB 92.

Zo, krachtens dat artikel 18, § 3, 2, KB/WIB92:

“Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft. In afwijking van het vorige lid wordt, voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan die ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen, het voordeel als volgt vastgesteld :

  • indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is dan of gelijk is aan 745 euro : op 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25;
  • (indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan 745 EUR : op 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 3,8. […] »

Zoals we reeds hebben kunnen uiteenzetten in een vorige editie hebben twee arresten van het Hof van Beroep van Gent en een arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen het onderscheid dat gemaakt wordt in de berekening van het belastbaar voordeel al naargelang dat het goed door een natuurlijk persoon of door een rechtspersoon ongrondwettelijk verklaard.

Teneinde dit verschil in behandeling te doen verdwijnen, zal het artikel 18, § 3, 2, KB/WIB92 moeten aangepast worden. Momenteel wordt bekeken hoe dit het best wordt aangepakt.

In afwachting van de wijziging van de reglementering heeft de administratie beslist om de voornoemde rechtspraak te volgen.

In het geval dat een woonst ter beschikking wordt gesteld van een werknemer of een bedrijfsleider door een rechtspersoon zal het belastbaar voordeel dus worden geraamd op 100/60e van het geïndexeerd kadastraal inkomen van die woonst, in voorkomend geval vermeerderd met 2/3 als het om een gemeubelde woonst gaat.

Wat betreft de behandeling van bezwaarschriften en van de juridische procedures die daaruit voortvloeien, is de administratie van mening dat mogelijk kan zijn om, bij de berekening van de voordelen van alle aard die voortvloeien uit de terbeschikkingstelling van een gebouw of een gedeelte van een gebouw, artikel 18, § 3, 2, eerste paragraaf, KB/WIB92 toe te passen, onafhankelijk van de persoon die het goed ter beschikking stelt.

We kunnen alleen maar blij zijn vast te stellen dat de administratie zich zo snel neerlegt bij deze rechtspraak, zonder te wachten op de wijziging van de reglementering.

In voorkomend geval, als de bezwaartermijnen nog lopende zijn, zullen wij aan de betrokken belastingplichtigen aanraden om bezwaar aan te tekenen door zich te baseren op deze nieuwe omzendbrief die door alle onderzoekende ambtenaren zal gevolgd worden.

Auteur : Pascale Hautfenne

Mise à disposition d’un logement par une personne morale : l’administration se conforme à la jurisprudence

Lorsqu'un employeur met gratuitement une habitation à la disposition d'un travailleur, celui-ci bénéficie d'un avantage fiscalement imposable au titre de rémunération. La valeur de cet avantage est déterminée différemment selon que le bien est mis à sa disposition par une personne physique ou par une personne morale. Sans justification, l'avantage taxable fixé par arrêté royal est quatre fois plus élevé lorsqu'il est accordé par une personne morale.

Cette discrimination a été censurée par la jurisprudence.

L’administration vient de publier une circulaire concernant l’évaluation forfaitaire des avantages de toute nature qui résultent de la mise à disposition gratuite d’un logement à des travailleurs ou des dirigeants d’entreprise.

Cette évaluation forfaitaire est prévue par l’arrêté royal d’exécution du Code des impôts sur les revenus 1992 (AR/CIR 92).

Cette circulaire a pour objectif de présenter la suite à réserver en la matière, suite à l’évolution de la jurisprudence.

Conformément à l’article 36, § 1er du Code des impôts sur les revenus 1992 (CIR 92), les avantages de toute nature qui sont obtenus autrement qu’en espèces sont comptés pour la valeur réelle qu’ils ont dans le chef du bénéficiaire ou, dans certains cas, pour leur valeur telle que fixée forfaitairement par le Roi.

En ce qui concerne la mise à disposition gratuite d’un logement, l’avantage de toute nature est déterminé forfaitairement suivant les règles énoncées à l’article 18, § 3, 2, AR/CIR 92.

Ainsi, en vertu de cet article 18, § 3, 2, AR/CIR 92 :

« L’avantage est fixé forfaitairement à 100/60 ou à 100/90 du revenu cadastral de l’immeuble ou de la partie de l’immeuble suivant qu’il s’agit d’un immeuble bâti ou d’un immeuble non bâti. Par dérogation à l’alinéa précédent, pour les immeubles bâtis ou partie de ceux-ci qui sont mis à disposition par des personnes morales, l’avantage est fixé comme suit :

  • lorsque le revenu cadastral de l’immeuble ou de la partie de l’immeuble est inférieur ou égal à 745 euros : à 100/60 du revenu cadastral de l’immeuble ou de la partie de l’immeuble, multiplié par 1,25 ;
  • lorsque le revenu cadastral de l’immeuble ou de la partie de l’immeuble est supérieur à 745 euros : à 100/60 du revenu cadastral de l’immeuble ou de la partie de l’immeuble, multiplié par 3,8. […] »

Comme nous avons déjà pu l’exposer dans un précédent numéro, deux arrêts de la cour d’appel de Gand et un arrêt de la cour d’appel d’Anvers ont jugé inconstitutionnelle la distinction faite dans le calcul de l’avantage imposable selon que celui-ci est octroyé par une personne physique ou par une personne morale.

Afin de faire disparaître cette différence de traitement, l’article 18, § 3, 2, AR/CIR 92 devra être adapté. La meilleure façon de procédé est actuellement à l’étude.

En attendant la modification réglementaire, l’administration décidé de se conformer à la jurisprudence précitée.

Dans le cas d’un logement mis à la disposition d’un travailleur ou d’un dirigeant d’entreprise par une personne morale, l’avantage imposable sera donc évalué à 100/60e du revenu cadastral indexé relatif à ce logement, majoré, le cas échéant, de 2/3 s’il s’agit d’un logement meublé.

En ce qui concerne le traitement des réclamations et des procédures judiciaires qui en découlent, l’administration considère qu’il peut être admis que, lors du calcul de l’avantage de toute nature résultant de la mise à disposition d’un immeuble ou d’une partie d’immeuble, il y aura lieu d’appliquer l’article 18, § 3, 2, premier alinéa, AR/CIR 92, indépendamment de la personne qui met le bien à disposition.

On ne peut que se réjouir de constater que l’administration s’incline aussi rapidement face à cette jurisprudence, sans attendre la modification réglementaire.

Le cas échéant, si les délais de réclamation sont encore ouverts, on recommandera aux contribuables concernés de réclamer en se fondant sur cette nouvelle circulaire qui sera suivie par tous les fonctionnaires instructeurs.

Auteur : Pascale Hautfenne
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator