ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Het belang van een verkoop tegenover een lijfrente

Dit is een verrichting die vaak en langdurig wordt uitgevoerd.

Een persoon verkoopt de aandelen van zijn vennootschap aan een andere vennootschap, dat hij ook controleert.

In plaats van te voorzien in een prijs die onmiddellijk moet worden betaald, of in vaste afbetalingen voor een vooraf bepaalde periode, wordt bepaald dat de vergoeding voor de overdracht van aandelen bestaat uit een lijfrente, afhankelijk van het overlijden van de schuldeiser-verkoper.

Een dergelijke verrichting houdt, zoals het Hof van Cassatie in een arrest van 21 april 2022 heeft bevestigd, een belasting op roerende inkomsten in, bestaande uit de "achterstallige betalingen" van de lijfrente. Dit omvat een deel van de roerende inkomsten, naast een gespreide terugbetaling, op willekeurige wijze, afhankelijk van de levensverwachting van de begunstigde.

De belastingheffing op deze rente gebeurt tegen het tarief van 30%, maar op een bedrag dat over het algemeen voordelig is: het is 3% van het kapitaal dat de lijfrente vormt, wat over het algemeen veel minder is dan wat werd gebruikt voor de berekening van dat laatste.

Het is moeilijk te begrijpen waarom de pensioengerechtigde zo ver ging om een beroep te doen op het Hof van Cassatie om zich te beklagen over dit plan, dat nogal voordelig is.

Deze belasting is, als roerende inkomsten, alleen verschuldigd als de koper een vennootschap is. Ze bestaat niet als het een natuurlijk persoon is.

We moeten er wel op wijzen dat het in dergelijk geval niet ondenkbaar is dat de administratie zich met betrekking tot "interne meerwaarden" op de voor haar weliswaar niet altijd gunstige rechtspraak beroept, aangezien het gaat om een overdracht aan een vennootschap die onder controle staat van de verkoper. Daarom moet hier bijzondere aandacht aan worden besteed.

Auteur : Typhanie Afschrift

L’intérêt d’une vente contre une rente viagère

Il s’agit d’une opération qui se réalise fréquemment, et depuis longtemps.

Une personne vend les actions de sa société à une autre société, qu’elle contrôle également.

Au lieu de prévoir un prix payable en une fois, ou en des anuités fixes pour une période prédéfinie, on stipule que la contrepartie de la cession des actions consiste en une rente viagère, dépendant du décès du créancier-vendeur.

Une telle opération entraîne, ainsi que l’a confirmé la Cour de cassation dans un arrêt du 21 avril 2022, une taxation sur un revenu mobilier, consistant en les « arrérages » de la rente viagère. Celle-ci comprend en effet une part de revenus mobiliers, outre un remboursement échelonné, de manière aléatoire, en fonction de la durée de vie du bénéficiaire.

La taxation de cette rente se fait au taux de 30 %, mais sur un montant qui est en général avantageux : il s’agit de 3 % du capital constitutif de la rente, ce qui est en général nettement mois que ce qui a été retenu pour le calcul de celle-ci.

On comprend mal que le bénéficiaire de la rente ait été jusqu’à se pourvoir en cassation pour se plaindre de ce régime qui est plutôt avantageux.

Cette taxation n’est due, à titre de revenus mobiliers, que si l’acquéreur est une société. Elle n’existe pas s’il s’agit d’une personne physique.

Il faut néanmoins noter que, dans une telle espèce, il n’est pas exclu que l’administration se prévale de la jurisprudence, certes pas toujours favorable pour elle, en matière de « plus-values internes », puisqu’il s’agit d’une cession à une société contrôlée par le vendeur. Il y a lieu donc d’être particulièrement attentif sur ce point.

Auteur : Typhanie Afschrift
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator