ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Verlieslatende nevenactiviteiten: een sprankeltje hoop aan het einde van de tunnel?

Nevenactiviteiten die in het kader van het pensioen worden uitgevoerd of die een aanvulling vormen op een hoofdactiviteit worden door de fiscus regelmatig gekwalificeerd als "passies" of "hobby's" zodra zij verlieslatend zijn.

In dat soort dossier roept de fiscus vaak de onredelijkheid van de in artikel 53, 10 ° WIB92 bedoelde kosten ter sprake.

In een recent arrest van het Hof van Beroep van Brussel herinnert het Hof eraan dat de administratie zich niet op deze bepaling kan beroepen om alle kosten te vernietigen en de verliezen tot nul terug te brengen, maar dat zij de onredelijkheid van elk van de kosten moet aantonen. Het is inderdaad zo dat "deze bepaling niet toelaat om een algemene beoordeling te maken van de aard, de modaliteiten en de ontwikkelingsvooruitzichten van de beroepsactiviteit, teneinde aan te tonen dat voor die beroepsactiviteit geen verbetering van de financiële situatie kan worden verwacht, gelet op het verschil tussen de gegenereerde inkomsten en de gedane uitgaven".

Het Hof merkt ook op dat de administratie in dat geval het beroepskarakter van de activiteit intrinsiek erkent.

Zij kan haar argumenten derhalve niet aanvoeren op grond van het feit dat niet is voldaan aan de in artikel 49 WIB opgenomen voorwaarde van verkrijging of behoud van inkomsten.

Wat met name artikel 49 WIB betreft, benadrukt het Hof dat het belang van beroepskosten in verhouding tot inkomsten uit nevenactiviteiten niet aantoont dat "er geen oorzakelijk verband met de beroepsactiviteit bestaat".

Een snelkoppeling die vaak door de overheid wordt gebruikt om de verliezen van een nevenactiviteit uit te sluiten, waarvan de implicaties worden onderschat.

Bijgevolg moet een onderscheid kunnen worden gemaakt tussen het voortbestaan van verliezen en het niet-professionele karakter van de kosten van de activiteit.

Ten slotte herinnert het Hof eraan dat artikel 49 WIB geen bepaling is die moet worden gebruikt voor de afwijzing van beroepsverliezen.

Een zwaluw maakt de lente niet, maar dit besluit is verhelderend en positief voor veel belastingplichtigen die een aanvullende activiteit uitoefenen en die in de greep zitten van moeilijkheden omwille van de huidige economische context.

Les activités accessoires déficitaires : une lueur d’espoir au bout du tunnel ?

Les activités accessoires réalisées dans le cadre de la pension ou complémentairement à une activité principale sont régulièrement qualifiées de « passions » ou de « hobbys » par le fisc dès lors qu’elles sont déficitaires.

Dans ce type de dossier, le fisc soulève souvent le caractère déraisonnable des frais prévu à l’article 53, 10° CIR 92.

Dans un arrêt rendu récemment par la Cour d’appel de Bruxelles, celle-ci rappelle que l’administration ne peut se fonder sur cette disposition pour écarter l’ensemble des frais et ramener les pertes à zéro, mais doit faire la démonstration du caractère déraisonnable de chacun des frais. En effet, « cette disposition ne permet pas une appréciation générale de la nature, des modalités et des perspectives de développement de l'activité professionnelle, afin de démontrer que l'on ne peut attendre pour cette activité professionnelle aucune amélioration de la situation financière, compte tenu de la différence entre les revenus générés et les dépenses engagées ».

La Cour précise par ailleurs que, dans cette hypothèse, l’administration reconnaît alors intrinsèquement le caractère professionnel de l’activité.

Elle ne peut dès lors poursuivre son argumentation en s’appuyant sur le fait que la condition d’acquérir ou de conserver des revenus, prévue à l’article 49 du CIR, n’est pas remplie.

Précisément, quant à l’article 49 du CIR, la Cour souligne que l’importance des frais professionnels par rapport aux revenus de l’activité accessoire ne fait pas la démonstration de « l’absence d’un lien de causalité avec l’activité professionnelle ».

Un raccourci souvent emprunté par l’administration pour écarter les pertes d’une activité accessoire, dont les implications sont sous-estimées.

Partant, il convient de pouvoir distinguer la persistance des pertes et le caractère non professionnel des frais de l’activité.

Enfin, la Cour rappelle que l’article 49 du CIR n’est pas une disposition à utiliser pour le rejet des pertes professionnelles.

Une hirondelle ne fait pas le printemps, mais cette décision est éclairante et positive pour de nombreux contribuables exerçant une activité complémentaire en proie aux difficultés dans le cadre du contexte économique actuel.

ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator