ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Toekomstige hervorming van de huwelijksstelsels, levensverzekeringscontracten en successierechten: een mooie vooruitgang

Iedereen weet nu dat de hervorming van het burgerlijk erfrecht, dat in september 2018 in werking zal treden, gevolgen zal hebben op de fiscale structureringen van het vermogen.

Dat is ook het geval van de aangekondigde wijziging van het Burgerlijk Wetboek op het vlak van de wetgeving rond de huwelijksstelsels.

Het was voor de wetgever de gelegenheid om een controverse van meer dan 30 jaar over de fiscale behandeling van bepaalde levensverzekeringscontracten die tussen echtgenoten werden afgesloten, op te lossen.

Op vandaag is de tekst nog een ontwerptekst, maar we moeten de gemaakte keuze van dat project toejuichen, wat deze is gunstig voor de belastingplichtigen en sinds jaren gesteund door de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken, tegen het advies in van de centrale federale administratie.

De verduidelijking is gericht op de fiscale gevolgen van het overlijden van de echtgeno(o)t(e) van de verzekeringsnemer, wanneer zij gehuwd zijn onder het stelsel van gemeenschap van goederen en dat er met het overlijden van die echtgeno(o)t(e) geen enkele opeisbaarheid van de verzekeringsprestatie is (en dus geen enkele vereffening van het contract noch toekenning van bedragen aan de begunstigde van de overlevende).

Het Burgerlijk Wetboek zegt dat de rechten die voortvloeien uit een levensverzekering, die onderschreven werd door de begunstigde zelf en door hem/haar werd verkregen op het ogenblik van overlijden van zijn/haar echtgeno(o)t(e), eigen zijn (en niet gemeenschappelijk), zonder afbreuk te doen aan de toekenning van een compensatie aan het gemeenschappelijk vermogen in geval van vereffening van het stelsel, indien het verzekeringscontract werd gefinancierd met gemeenschappelijke fondsen.

De wet op het verzekeringscontract voorziet dat de bedragen die toekomen aan een echtgeno(o)t(e) in gemeenschap van goederen krachtens een levensverzekeringscontract eigen blijven, ook al werden de premies betaald vanuit de gemeenschap. Er is slechts een compensatie naar de gemeenschap toe nodig indien de premies de normale capaciteiten van die gemeenschap overschrijden.

Men ziet het, deze twee artikels zijn dus deels contradictorisch, maar ze hebben als gemeenschappelijk punt te beslissen dat de rechten die voortvloeien uit een levensverzekeringscontract eigen blijven aan de overlevende echtgeno(o)t(e), ook als is hij/zij gehuwd onder het stelsel van gemeenschap van goederen. Het fiscale gevolg hiervan is dat de overlevende echtgeno(o)t(e) die begunstigde is van een levensverzekeringscontract die hij/zij zelf onderschreven heeft, geen successierechten moet betalen, ook al werden de premies betaald vanuit het gemeenschappelijk vermogen. En wat betreft de compensatie die het actief van de nalatenschap groter maakt, deze is niet onderworpen aan successierechten in geval van gemeenschappelijke kinderen.

Later, in 1999, werden deze wetsartikels over het verzekeringscontract ongrondwettelijk verklaard, maar voor een andere reden. Dat heeft echter voor nog meer onduidelijkheid gezorgd rond de tegenstelling tussen twee normen van gelijkwaardig hiërarchisch niveau.

De rechtsleer en de administratieve rechtspraak zijn daarna onverdeeld geraakt over de fiscale behandeling die moest gevolgd worden voor contracten, met de zeldzame bijzonderheid dat de centrale diensten van de fiscale administratie en de dienst voorafgaande beslissingen in fiscale zaken zich in tegenovergestelde kampen bevonden.

Het eerste argument, dat ondersteunt werd door de fiscale administratie, leidde tot een belasting van de successierechten in hoofde van de overlevende echtgeno(o)t(e), ook al kreeg hij/zij geen enkel bedrag op de dag van het overlijden; het tweede argument, ondersteund door de DVB, leidde tot een afwezigheid van belasting op het ogenblik van overlijden.

Het was noodzakelijk dat de wetgever tussenkwam. Wat hij dus gaat doen, kennelijk door het argument van de DVB te volgen, door de teksten te veranderen om uitdrukkelijk en zonder discussie een afwezigheid van de belasting van de waarde van het levensverzekeringscontract op het ogenblik van het overlijden van de echtgeno()ot(e) in gemeenschap van goederen mogelijk te maken indien het koppel gemeenschappelijke kinderen heeft.

In Vlaanderen werd de wetgeving reeds in de maand december 2016 aangepast om in geval van overlijden van de echtgeno()ot(e) in gemeenschap van goederen, geleidelijk met de heffingen die deze zou realiseren op het contract, een belasting in te voeren en ten laatste op het moment dat deze wordt vereffend.

Maar door dit te doen, laat de Vlaamse wetgever een duidelijke tegenstelling tussen de twee teksten buiten beschouwing, omdat hij geen rekening houdt met het feit dat de compensaties die verschuldigd zijn aan het gemeenschappelijk vermogen moeten vrijgesteld worden van successierechten wanneer er gemeenschappelijke kinderen zijn; deze vrijstelling kon in de praktijk niet worden toegepast met deze gewijzigde wetgeving.

In dat verband heeft de federale wetgever ook de kwestie van de verzekeringscontracten voor langstlevenden die door echtgeno()ot(e) in gemeenschap van goederen samen werden afgesloten en onderschreven willen regelen: een andere verfijning die ook welkom is en die deze die hiervoor uiteengezet wordt, bijtreedt in de toepasselijke beginselen. Wanneer er een wederzijdse overdracht van rechten is aan de eerste overledene, en van gemeenschappelijke kinderen, dan zal de overlevende echtgeno(o)t(e) kunnen genieten van een vrijstelling van successierechten, en deze keer is de tekst zeer duidelijk.

Daarentegen zal de wetgever ervan uit gaan dat de overlevende in dat geval de waarde van de terugkoop van het contract ten titel van eigen goed, ten gevolge van het overlijden van zijn/haar echtgeno(o)t(e) terugkrijgt. Wat ook betekent dat in het kader van een contract dat door beide echtgenoten in gemeenschap van goederen werd afgesloten en onderschreven, maar die geen gemeenschappelijke kinderen hebben, de successierechten in het nieuwe stelsel altijd kunnen verschuldigd zijn op de helft van de waarde van het contract, dit op de dag van het eerste overlijden.

Dit verandert echter niets aan wat reeds vele malen in deze kolommen werd becommentarieerd over de contracten die afgesloten werden en samen onderschreven werden door de echtgenoten die onder andere huwelijksstelsels dan het stelsel van gemeenschap van goederen gehuwd zijn en waar volledige vrijstellingen van successierechten nog steeds mogelijk zijn en zullen blijven, in functie van de structurering van het contract.

Dit wetgevend initiatief is uiteraard zeer interessant in een landschap dat meer dan conflictueus is en dit niet alleen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest, maar ook in het Vlaams Gewest aangezien het recht op huwelijksstelsels een federale materie is en dat de Vlaamse fiscale wetgever geconfronteerd zal worden met deze wijziging van de basis van de burgerlijke wetgeving van toepassing in de regeling van rechten tussen partijen.

Thema : Successierechten Auteur : Severine Segier

Future réforme des régimes matrimoniaux, contrats d’assurance-vie et droits de succession : une belle avancée

Chacun sait à présent que la réforme du droit civil successoral, qui entrera en vigueur en septembre 2018, aura des implications sur les structurations fiscales du patrimoine.

Tel est le cas également de la modification annoncée du Code civil en matière de droits des régimes matrimoniaux.

C’était l’occasion, pour le législateur, de trancher une controverse de plus de 30 ans sur le traitement fiscal de certains contrats d’assurance-vie conclus entre époux.

Actuellement, le texte est encore en projet, mais il faut saluer le choix opéré par ce projet, qui est celui favorable aux contribuables, soutenu par le Service des décisions anticipées en matière fiscale depuis des années, contre l’avis de l’administration centrale fédérale.

La clarification vise les conséquences fiscales du décès du conjoint du preneur d’assurance, lorsqu’ils ont été mariés en régime de communauté, et que le décès de ce conjoint n’entraîne aucune exigibilité de la prestation d’assurance (et donc aucune liquidation du contrat ni attribution de sommes au bénéfice du survivant).

Le Code civil dispose que les droits résultant d’une assurance-vie, souscrite par le bénéficiaire lui-même et acquis par lui au décès de son conjoint, sont propres (et non communs), sans préjudice de l’octroi d’une récompense au patrimoine commun en cas de liquidation du régime, si le contrat d’assurance a été financé avec des fonds communs.

La loi sur le contrat d’assurance prévoit que les sommes qui reviennent à un conjoint commun en biens en vertu d’un contrat d’assurance-vie lui restent propres, même si les primes ont été financées par la communauté. Une récompense n’est due à la communauté que si les primes excèdent les capacités normales de celle-ci.

On le voit, ces deux articles sont donc en partie contradictoires, mais ils ont pour point commun de décider que les droits résultant d’un contrat d’assurance-vie restent propres au conjoint survivant, même s’il est marié en régime de communauté. La conséquence fiscale de cela est que le conjoint survivant qui bénéficie d’un contrat d’assurance-vie qu’il a lui-même souscrit, n’est pas redevable de droits de succession, même si les primes ont été versées au moyen du patrimoine commun. Quant à la récompense, qui vient accroître l’actif successoral, elle n’est pas passible de droits de succession, en cas de présence d’enfants communs.

Par la suite, en 1999, ces articles de la loi sur le contrat d’assurance ont été déclarés inconstitutionnels, mais pour une hypothèse différente. Cela a néanmoins ajouté au trouble de la contradiction entre deux normes de niveau hiérarchiquement équivalent.

La doctrine et la jurisprudence administrative se sont ensuite divisées sur le traitement fiscal à réserver à ces contrats, avec la rarissime particularité que les services centraux de l’administration fiscale et le service des décisions anticipées en matière fiscale se sont retrouvés dans des camps opposés.

La première thèse, soutenue par l’administration fiscale, conduisait à une taxation aux droits de succession dans le chef du conjoint survivant, même s’il ne recevait aucune somme au jour du décès ; la seconde, soutenue par le SDA, conduisait à une absence de taxation au moment du décès.

Il était impératif que le législateur intervienne. Ce qu’il est donc sur le point de faire, manifestement en adoptant la thèse soutenue par le SDA, en modifiant les textes pour permettre expressément et sans discussion l’absence d’imposition de la valeur du contrat d’assurance-vie au moment du décès du conjoint commun en biens, si le couple a des enfants communs.

En Flandre, la législation a déjà été adaptée au mois de décembre 2016, pour entraîner une taxation, en cas de décès du conjoint commun en biens, dans le chef du conjoint survivant, au fur et à mesure des prélèvements que celui-ci réaliserait sur le contrat, et au plus tard au moment de la liquidation de celui-ci.

Mais ce faisant, le législateur flamand a laissé de côté une contradiction manifeste entre deux textes, négligeant de prendre en compte le fait qu’en présence d’enfants communs les récompenses dues au patrimoine commun doivent être exonérées de droits de succession ; cette exonération était impossible à appliquer en pratique, en présence de cette législation modifiée.

Dans la foulée, le législateur fédéral envisage de régler également la question des contrats d’assurance au dernier mourant, conclus en co-souscription par des conjoints communs en biens : autre clarification tout à bien bienvenue, qui rejoint, dans les principes applicables, celle évoquée ci-dessus. En présence d’une cession de droits réciproques au premier décès, et d’enfants communs, le conjoint survivant pourra bénéficier, cette fois-ci sur la base d’un texte légal explicite, d’une exonération des droits de succession.

En revanche, le législateur considérera que le survivant acquiert dans ce cas la valeur de rachat du contrat au titre de bien propre, suite au décès de son conjoint. Ce qui signifie également que dans le cadre d’un contrat conclu en co-souscription par deux conjoints communs en biens, mais qui n’ont pas d’enfants communs, les droits de succession pourront toujours être dus, dans le nouveau régime, sur la moitié de la valeur du contrat, au jour du premier décès.

Ceci ne modifie toutefois en rien ce qui a été déjà commenté à de nombreuses reprises dans ces colonnes, au sujet des contrats conclus en co-souscription par des conjoints qui sont mariés sous d’autres régimes matrimoniaux que le régime de la communauté, et où des exonérations totales de droits de succession sont et restent possibles, en fonction de la structuration du contrat.

Cette initiative législative, dans un paysage plus que conflictuel, est évidemment très intéressante, non seulement en Région de Bruxelles-capitale et en Région wallonne, mais également en Région flamande, puisque le droit des régimes matrimoniaux est une matière fédérale et que le législateur fiscal flamand va devoir composer avec cette modification du socle de base de la législation civile applicable dans la régulation des droits entre parties.

Thème : Les droits de succession Auteur : Severine Segier
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator