ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Uitstel inzake belastingverhogingen

In een vorige editie van Idefisc becommentarieerden we reeds de problematiek van het ontbreken van een uitstelmogelijkheid in het kader van boetes inzake btw-aangelegenheden.

Het Grondwettelijk Hof heeft zich in een arrest van 27 maart 2014 opnieuw over deze kwestie gebogen, maar deze keer inzake inkomstenbelastingen.

Dit arrest werd geveld nadat een prejudiciële vraag werd gesteld door de rechtbank van eerste aanleg van Luik.

De vraag ging over de grondwettelijkheid van artikel 444 van het Wetboek van inkomstenbelastingen. Deze bepaling voorziet, behoudens bepaalde beperkingen, een belastingverhoging die kan gaan van 10 tot 200% van de belastingen die verschuldigd zijn op het deel van de niet-aangegeven inkomsten in geval van het ontbreken van een aangifte of in geval van een onvolledige of onjuiste aangifte.

Deze bepaling laat de fiscale rechter echter niet toe om aan deze verhogingen een uitstelmogelijkheid te koppelen, terwijl dat de belastingplichtige hiervan zou kunnen genieten als hij voor de correctionele rechtbank verscheen.

Het Grondwettelijk Hof werpt op dat zij reeds op gelijkaardige vragen over fiscale boetes die voorzien zijn door het btw-wetboek heeft geantwoord en dat het antwoord hetzelfde moet zijn voor de belastingverhogingen voorzien in het Wetboek van inkomstenbelastingen.

Bijgevolg is artikel 444 van het Wetboek op inkomstenbelastingen ongrondwettelijk, omdat ze de toekenning van het voordeel van uitstel niet toelaat.

Het Hof herneemt echter het voorbehoud dat inzake btw werd gemaakt, zijnde dat “deze vaststelling van gedeeltelijke ongrondwettelijkheid immers niet tot gevolg heeft dat deze bepaling, in afwachting van een wetgevend optreden, niet meer zou kunnen toegepast worden door de rechtbanken, wanneer deze vaststellen dat de inbreuken gemaakt zijn, dat het bedrag van de boete [of de verhoging] niet in disproportie is met de ernst van de inbreuk en dat het niet nodig zou zijn een uitstel toe te staan zelfs indien deze maatregel voorzien werd door de wet”.

Voor wat betreft de btw had het Grondwettelijk Hof reeds in arresten die geveld werden in 2008 en in 2013 had opgeworpen dat de boetes ongrondwettelijk zijn, doordat geen enkele uitstelmogelijkheid werd voorzien. Ondertussen is nog geen enkel wetgevend optreden geschied.

Auteur : Lida Achtari

Le sursis en matière d’accroissements d’impôts

Dans un précédent numéro d’Idefisc, nous commentions la problématique de l’absence de mesure de sursis dans le cadre des amendes en matière de TVA.

La Cour constitutionnelle s’est, dans un arrêt du 27 mars 2014, à nouveau penchée sur la question mais cette fois-ci en matière d’impôt sur les revenus.

Cet arrêt a été rendu suite à une question préjudicielle posée par le tribunal de première instance de Liège.

La question portait sur la constitutionnalité de l’article 444 du Code des impôts sur les revenus. Cette disposition prévoit, sous certaines réserves, un accroissement d’impôt pouvant aller de 10 à 200 % des impôts dus sur la portion des revenus non déclarés en cas d’absence de déclaration ou en cas de déclaration incomplète ou inexacte.

Or, cette disposition ne permet pas au juge fiscal d’assortir ces accroissements d’une mesure de sursis alors que si le contribuable comparaissait devant le tribunal correctionnel, il pourrait en bénéficier.

La Cour constitutionnelle relève qu’elle a déjà répondu à des questions similaires en matière d’amendes fiscales prévues par le Code de la TVA et que la réponse doit être la même en ce qui concerne les accroissements d’impôts prévus dans le Code des impôts sur les revenus.

En conséquence, l’article 444 du Code des impôts sur les revenus est inconstitutionnel en ce qu’il ne permet pas d’accorder le bénéfice du sursis.

La Cour reprend cependant la réserve émise en matière TVA, à savoir que « ce constat d’inconstitutionnalité partielle n’a toutefois pas pour conséquence que cette disposition ne pourrait plus, dans l’attente d’une intervention législative, être appliquée par les juridictions lorsque celles-ci constatent que les infractions sont établies, que le montant de l’amende [ou de l’accroissement] n’est pas disproportionné à la gravité de l’infraction et qu’il n’y aurait pas eu lieu d’accorder un sursis même si cette mesure avait été prévue par la loi ».

En matière de TVA, la Cour constitutionnelle avait déjà relevé dans des arrêts rendus en 2008 et en 2013 l’inconstitutionnalité des amendes du fait qu’aucune mesure de sursis n’était prévue. Aucune intervention législative n’a cependant encore vu le jour.

Auteur : Lida Achtari
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator